Kindermishandeling is omgeven door geheimen. Zowel ouders als kinderen praten er meestal niet uit zichzelf over en doen hun best om wat er thuis gebeurt voor de buitenwereld te verbergen. Dat maakt het voor professionals lastig om kindermishandeling te herkennen en bespreekbaar te maken. In dit nummer: zo herken je geheimen en maak je ze bespreekbaar.
Voorwoord
Edith Geurts
Hoofdredacteur
Augeo Magazine
Leestijd: 1,5 minuut
‘Over sommige geheimen moet je praten.’ Misschien herinner je je deze ijzersterke slogan van de landelijke campagne uit 1991/1992 nog, gericht op kinderen die het slachtoffer zijn van mishandeling, verwaarlozing of seksueel misbruik. In heel weinig woorden maakt dit zinnetje invoelbaar dat kinderen soms heel zware geheimen hebben waar zij niet over durven of kunnen praten, terwijl het beter zou zijn als ze dat wel doen. Omdat dergelijke geheimen een ramp zijn voor kinderen: ze woekeren voort en brengen ernstige, soms levenslange schade toe.
De redenen voor kinderen om te zwijgen zijn divers en meestal heel voorstelbaar. Zo hoor je bijvoorbeeld dat kinderen zich schamen voor verslavingsproblemen van hun ouders of voor hun vervuilde huis. Of dat ze niet durven vertellen dat hun vader ’s nachts in hun bed kruipt, omdat ze bang zijn dat hij dan naar de gevangenis moet. En ook komt het voor dat kinderen zich niet realiseren dat het niet normaal is dat ouders hun kinderen slaan en uitschelden.
Ook de ouders van deze kinderen hebben vaak redenen om de vuile was niet buiten te hangen. Een deel weet wel dat hun gedrag of de onderlinge verhoudingen in het gezin niet kloppen. Sommigen kiezen er bewust voor om te zwijgen, anderen bedenken niet eens dat ze erover zouden kunnen praten – omdat ze denken dat hun situatie normaal is of toch niet veranderd kan worden.
Uit onderzoek bleek destijds dat de publieke campagne effect had: mishandelde kinderen zijn royaal ingegaan op de uitnodiging om te praten over hun geheim. Maar het zijn niet alleen de kinderen die gestimuleerd moeten worden om hun zwijgen om te zetten in spreken. Juist volwassenen houden geheimen al dan niet bewust in stand: door er zelf niet over te praten en kinderen te beletten dat te doen.
Laten we de slogan daarom in ere herstellen en van toepassing maken op iedereen die een rol kan spelen in het doorbreken van het geheim dat kindermishandeling vaak is: op ouders, kinderen, professionals én andere volwassenen. Zodat er geen redenen meer zijn om te zwijgen.
Mensen zijn groepsdieren. Een van onze grootste angsten is afgewezen worden. Dat is de reden waarom mensen geheimen hebben, zegt Andreas Wismeijer van de Universiteit van Tilburg (UvT) en auteur van het populairwetenschappelijke boek Geheimen. De psychologie van wat we niet vertellen. Meestal gaat het daarbij om onschuldige privézaken. Dat geldt ook voor kinderen: ze vertellen bijvoorbeeld niet aan hun ouders dat ze met oudere vrienden op stap gaan, of dat ze stiekem naar een feestje gingen.
In de ontwikkeling van kinderen heeft het hebben van geheimen een belangrijke functie, vertelt universitair docent Loes Keijsers, eveneens van de Universiteit van Tilburg. Ze doet onderzoek naar adolescenten en geheimen. ‘Terwijl in de vroege kindertijd de hechting met de ouders cruciaal is voor een gezonde ontwikkeling, maken kinderen zich in de puberteit los van hun ouders om hun autonomie te bevechten en leren ze zelf hun emoties te reguleren. Door informatie bij zich te houden, verkrijgen pubers autonomie. Ze leven daarmee in een voortdurend spanningsveld tussen het bewaken van de relatie met hun ouders en het bevechten van hun zelfstandigheid.’
Meisjes blijken langer behoefte te houden aan emotionele ondersteuning van hun ouders. Keijsers: ‘Geheimhouding tegenover ouders door meisjes kan in de puberteit dan ook wijzen op een slechtere ouder-kindverhouding, terwijl dat bij jongens veel minder het geval is.’
Dat kinderen en pubers oefenen met geheimhouding, is dus goed. Maar als kinderen daarin doorslaan en hun problemen met helemaal niemand delen, kan dat gevoelens van eenzaamheid en depressie veroorzaken, zegt Keijsers. ‘Dat komt doordat ze altijd waakzaam moeten zijn: als er gepraat wordt over iets dat raakt aan het thema, denkt het kind dat dat aan zijn gezicht is af te lezen. Het kost moeite om die stress telkens te onderdrukken.’
Andreas Wismeijer zegt in zijn boek over geheimen dat mensen die langdurig een emotioneel belastend geheim met zich meedragen – ‘ik hoor stemmen in mijn hoofd’, of: ‘mijn broer steelt regelmatig’ – steeds opnieuw moeite doen om een geheim te bewaren. De optelsom van stressreacties die dat geeft, kunnen uitmonden in depressie of angststoornissen en ook in lichamelijke klachten. Er zijn bijvoorbeeld aanwijzingen dat het meedragen van geheimen het immuunsysteem kan aantasten.
Dat een geheim zwaar op je kan drukken, geldt zeker voor kinderen en jongeren die blootgesteld worden aan huiselijk geweld of kindermishandeling en daar met niemand over kunnen praten. Want het gaat dan om een collectief geheim, waarbij ook de ouders betrokken zijn, zegt gz-psycholoog en gedragstherapeut Sacha Lucassen van UvA minds Academisch Behandelcentrum voor Ouder en Kind.
Lucassen ziet veel kinderen en jongeren met PTSS. Volgens haar kan een cocktail van emoties en afwegingen het extra moeilijk maken om anderen te vertellen over de situatie thuis: ‘Kinderen zijn loyaal aan hun ouders. Dat geldt vooral voor jonge kinderen. En ze worden vaak thuis onder druk gezet, of dat nu expliciet of impliciet is. Er wordt gedreigd met straf of andere akelige dingen. Bij seksueel misbruik zegt de pleger bijvoorbeeld: “Dit is ons geheimpje.”’
Nog andere factoren spelen een rol: schaamte, schuldgevoel en verlatingsangst. Een kind weet niet wat er zal gebeuren als het de mishandeling onthult, zegt Lucassen. ‘Wat als je ouders woedend worden? Of als je uit huis wordt geplaatst? Een kind ontwikkelt overlevingsstrategieën om met bijvoorbeeld een dronken ouder om te gaan: liever duikt het onder bij een vriendje.’
Behalve dat het langdurig rondlopen met een geheim voor depressieve gevoelens, eenzaamheid en fysieke klachten kan zorgen, schaadt het kinderen mogelijk ook in hun ontwikkeling. ‘Het geeft vaak problemen op cognitief en sociaal-emotioneel niveau,’ zegt Lucassen. ‘In sociaal opzicht denken deze kinderen eerder dat iemand het slecht met ze voor heeft.’ Dat komt doordat de combinatie van mishandeling en geheimhouding de kerncognities van kinderen verandert, legt ze uit. Daarbij horen overtuigingen als: ik ben niet de moeite waard, ik ben dom, niemand is te vertrouwen, iedereen laat me in de steek, de wereld is onveilig. Die overtuiging kan door de geheimhouding soms extra versterkt worden. ‘Een vervelende opmerking in een Whatsappgroep kan dat gevoel al oproepen,’ zegt Lucassen.
Het is moeilijk om onderscheid te maken tussen de schadelijke effecten van de mishandeling zelf en het feit dat een kind er met niemand over praat, merkt ze op. ‘Er is vaak een complexe kluwen van schuldgevoel, schaamte, afwijzing en zelfverwaarlozing ontstaan.’
Als geheimhouden zo veel stress geeft, is het niet zo gek dat praten over je geheim enorm kan opluchten. Volgens Wismeijer heeft het zelfs een reinigende werking op de emotiehuishouding. Keijsers: ‘Vaak vinden kinderen het fijn dat ze het gedeeld hebben. Iets dat je zolang met je meedraagt, wordt in gedachten steeds groter.’
Een geheim toevertrouwen aan een dagboek of in een brief, kan de druk al enorm van de ketel halen, zegt Keijsers. ‘Het nadeel daarvan is alleen dat een dagboek niet tegen je zegt: zullen we een rondje hardlopen of naar de psycholoog gaan? Want uiteindelijk hebben mensen met belastende geheimen ook actieve steun nodig.’
Praten over een geheim is nodig om een kind te kunnen helpen. Daarom vertelt Lucassen in psycho-educatieve gesprekken aan kinderen die met een belastend geheim rondlopen dat er goede en slechte geheimen zijn. ‘De slechte zijn de geheimen waardoor je je slecht blijft voelen, en die kun je beter doorvertellen.’ Dat besef bij kinderen vindt ze belangrijk om revictimisatie te voorkomen: het op een later moment opnieuw slachtoffer worden van kindermishandeling of huiselijk geweld. ‘Doordat kinderen hun geheim vertellen, kunnen ze geholpen worden om het geweld of de mishandeling van dat moment te stoppen. Daarmee begint niet alleen de verwerking van hun trauma, maar ook de versterking van hun weerbaarheid.’
Lucassen ontwikkelde samen met hoogleraar klinische ontwikkelingspsychologie Saskia van der Oord WRITEJunior, een behandeling voor kinderen met PTSS-klachten, waarbij kinderen onder begeleiding van een hulpverlener hun verhaal opschrijven. Vaak gaat het om familiegeheimen of individuele geheimen van de kinderen. Deze cognitieve gedragstherapie, die inmiddels ook op de opleidingen tot gz-psycholoog wordt gebruikt, bestaat uit vier elementen: exposure (het verbinden van de gebeurtenissen, met wat je voelde, dacht en deed), cognitieve herstructurering (hoe kun je er anders tegenaan kijken, zodat je uit de slachtofferrol komt), coping (wat doe ik als verdrietig ben of als ik de pleger tegenkom), en tenslotte social sharing: het delen van het verhaal met enkele vertrouwde personen uit je omgeving. ‘Kinderen krijgen dan steun en erkenning voor wat ze hebben meegemaakt,’ zegt de therapeut. ‘Vaak zeggen ze na afloop dat ze het héél leuk vonden om te doen. Dat treft me dan, gezien de zware onderwerpen waarover het gaat.’
In het algemeen zijn kinderen en jongeren verrast over de positieve reacties die ze krijgen bij het onthullen van hun geheim, blijkt uit onderzoek van Keijser. Maar wat als het vertellen van een geheim niet het gewenste effect heeft – denk aan een onthulling van huiselijk geweld op school, waarna het kind thuis op zijn donder krijgt? Lucassen denkt dat de Meldcode kindermishandeling daarin kan helpen, omdat dan hulpverlening op gang komt. Zelf begeleidt ze ouders die hun kind mishandeld hebben. ‘Mijn houding is: je slaat je kind waarschijnlijk niet voor je lol maar uit onmacht, dus hoe kunnen we dat veranderen?’ Als een kind als gevolg van een onthulling toch uit huis geplaatst moet worden vanwege de veiligheid, zal hij of zij zich daar doorgaans ambivalent over voelen. ‘Kinderen blijven loyaal naar hun ouders. Vaak maken ze een tweedeling: het pleeggezin is oké, maar de uithuisplaatsing is de schuld van de voogd. Zo kunnen ze voor hun gevoel loyaal blijven naar zowel hun biologische als hun pleegouders.’
Loes Keijsers vindt het belangrijk om jongeren met problemen op individueel niveau inzicht te geven en te activeren. Ze is bezig met een project waarin zij elke twee weken via een vragenlijst doorgeven wat hun gedrag is en hoe ze zich voelen. ‘Zo willen we er bijvoorbeeld achter komen hoe verschillend jongeren zich voelen over het hebben van geheimen voor hun ouders. Daardoor kunnen we in de toekomst hopelijk een veel persoonlijker aanpak bieden.’
Tot slot vindt Lucassen het belangrijk om een misverstand uit de wereld te helpen: 'Het is niet waar dat kinderen te jong zouden zijn om te praten over traumatische gebeurtenissen in hun omgeving.' Daarbij doelt ze met name op familiegeheimen rondom suïcide of moord, die vaak voor kinderen verborgen worden gehouden door de ouders. ‘Professionals mogen ouders meer stimuleren om deze geheimen te onthullen. Mijn ervaring is dat je al op heel jonge leeftijd met een kind over zijn traumatische ervaring kunt praten. Als de ouders een belastend familiegeheim pas veel later aan een kind vertellen, geeft dat een deuk in zijn vertrouwen.' En vertellen moeten ze het. Want: 'Geheimen komen altijd uit, en altijd op een lullige manier.’
NB Voor het onderzoek Elk gezin is anders van projectleider Loes Keijsers (Adapt, UvT) worden nog gezinnen gezocht.
Blijven rondlopen met iets naars dat gebeurd is, kan op allerlei manieren schadelijk zijn voor een kind. Bovendien kun je als professional niet veel betekenen zolang het kind niet wil of kan praten. Wat staat er in de weg en hoe kun je kinderen met geheimen toch helpen?
Auteur: Annette Wiesman
Leestijd: 6,5 minuten
Uit angst voor de gevolgen, vinden ouders die hun kind bijvoorbeeld verwaarlozen het moeilijk om daar openlijk over te praten. Maar ervaren professionals hebben geleerd hoe je ze toch kunt motiveren tot een gesprek. Wat hebben deze ouders nodig? vroegen we aan twee professionals.
Auteur: Annemarie van Dijk
Leestijd: 7 minuten
Het kan voor ouders heel moeilijk zijn om te vertellen over een problematische thuissituatie, zegt Flora van Grinsven, klinisch psycholoog, Infant Mental Healthspecialist en als systeemtherapeut verbonden aan het Lorentzhuis in Haarlem. Dat kan, net als bij Sasja uit het voorbeeld, onder andere komen door schaamte. ‘Succes is de norm, ook door het beeld in de media. Daar zie je gezinnen die het perfecte plaatje vormen. Dat straalt maakbaarheid uit.’
Daarnaast kan iemand de thuissituatie geheimhouden uit angst voor een gewelddadige partner en de vrees om de regie of het gezag over het kind kwijt te raken. Ook speelt een gevoel van falen een rol. ‘Als problemen al meerdere generaties spelen, willen ouders het heel graag beter doen en leggen daarmee de lat erg hoog. Ze denken bijvoorbeeld dat je nooit ruzie mag maken. Als je dat heel krampachtig probeert, loopt het vaak juist hoog op. Lukt het hen niet om het geweldpatroon te doorbreken, dan ervaren ze dat sterk als falen.’
Praten over wat er misgaat, maakt ouders heel kwetsbaar, weet Paulien Bom, die jarenlang als verpleegkundige op het consultatiebureau werkte en verschillende boeken over opvoeden schreef. In 2018 verscheen Als het misgaat thuis, met verhalen van ouders die te maken kregen met jeugdzorg.
Bom kijkt sindsdien met een mildere blik naar ouders. ‘Vrijwel iedereen heeft het besef van verantwoordelijk zijn. Vaders en moeders in mijn boek zeggen: zie en hoor mij als de ouder. Ouders blijf je altijd, wat er ook is misgegaan. Het kan bijvoorbeeld enorm krenkend en traumatisch zijn als je kind uit huis wordt geplaatst. Het zou helpen als hulpverleners zich daar beter van bewust zijn en ouders horen en zien in dat gevoel.’
We kijken meestal naar de ouders als er iets niet goed gaat met een kind, maar het ligt niet alleen aan hen, zegt Van Grinsven. ‘Het is een wisselwerking tussen de ouders, het kind en de omstandigheden.’
Als je een kind behandelt, moet je ook het verhaal van de ouders kennen, vinden Bom en Van Grinsven. Wat is hun geschiedenis, hoe kijken ze tegen hun kind aan, wat hopen ze voor hun zoon of dochter? Van Grinsven: ‘Een kind kan zijn situatie niet in zijn eentje veranderen en zich ontwikkelen, daar heb je de ouders bij nodig.’
Wat hebben ouders nodig om hun verhaal te durven vertellen? Vertrouwen is erg belangrijk, weet systeemtherapeut Van Grinsven uit de praktijk. Dat moet je zorgvuldig opbouwen. ‘Het begint met goed luisteren op een niet-oordelende manier. Ouders luisteren heel precies naar hoe je iets verwoordt. Door één ‘fout’ woord kun je hun vertrouwen verliezen. Jij bent een hulpverlener, dus voor hun gevoel heb je macht. Als dingen eenmaal in hun dossier staan, gaan die er nooit meer uit, is vaak hun ervaring. Daarom neem ik de brieven die ik aan de gezinsvoogd stuur altijd eerst met de ouders door en verwoord ik best vaak dingen anders als ze volgens mij een punt hebben.’
Daarnaast vindt Van Grinsven het verstandig om na elk gesprek samen op een rij te zetten: wat neem je mee van dit gesprek? Help ik je hiermee?
Ooit sprak ze een moeder die door vorige ervaringen enorm wantrouwend was naar hulpverleners. ‘Eerst nam ik met haar door wat ze prettig en onprettig had gevonden bij die hulpverleners. “Ik haak af op het moment dat je me een schuldgevoel geeft,” zei ze. We spraken af dat ze het zou zeggen als ik dat deed. Ik heb een goed contact met haar gehad.’
Ook met je houding, wat je uitstraalt als hulpverlener, kun je bij ouders meer vertrouwen wekken, zegt Van Grinsven. ‘Zo laat ik merken dat ik als systeemtherapeut kennis heb over psychologie en opvoeding, maar dat de ouder meer kennis heeft over het kind. Door samen te werken, komen we tot een aanpak. Ik zeg: “Ik hoor van andere ouders dat het soms werkt om…” Of: “Theoretisch is het zo dat… Dat zou je eens kunnen proberen.’
Af en toe laat Van Grinsven iets van zichzelf zien: ‘Dan zeg ik: “Je kunt wel antwoorden dat altijd alles goed gaat, maar dat kan bijna niet. Bij mij thuis speelt er ook weleens iets. Vertel liever eerlijk hoe het thuis gaat om de gezinsvoogd minder bezorgd te maken. Een genuanceerd verhaal wordt eerder geloofd.”’
Al met al kan de begeleiding van ouders beter, vinden de voormalig consultatiebureauverpleegkundige en de systeemtherapeut. Zo is meer tijd nodig om ze rustig hun verhaal te laten doen. Dat zou moeten kunnen bij de Centra voor Jeugd en Gezin, zegt Van Grinsven. ‘Dat is laagdrempelig en er zijn allerlei soorten hulp voorhanden. Helaas is er door de bezuinigingen sinds de transitie vaak toch weer te weinig tijd voor goede gesprekken. De professionals komen niet toe aan een gesprek over waar ouders van dromen en op hopen.’
En op het consultatiebureau? Bom: ‘Voor veel ouders voelt zo’n gesprek als een soort keuring. Zo van: nu gaan ze beoordelen of ik een goede vader of moeder ben. Dat nodigt niet meteen uit om over problemen thuis te beginnen.’
Professionals zouden veel beter getraind moeten worden in de omgang met ouders, vindt Van Grinsven. In veel opleidingen wordt daar geen of te weinig aandacht aan besteed, terwijl het enorm helpt om naast ouders te gaan staan in plaats van tegenover hen. ‘Gelukkig is er tegenwoordig veel meer kennis over de invloed van stress en trauma op het functioneren van mensen. Ook daar zouden de opleidingen meer aandacht aan kunnen besteden. Als een jong kind steevast te laat op school komt, kan een leerkracht bijvoorbeeld rustig vragen aan de ouder wat er aan de hand is. “Hoe kan ik jullie helpen om op tijd te komen?”’
Het zou in onze maatschappij normaler moeten worden om met anderen te praten over de opvoeding van je kind, ook als het niet goed gaat, vindt. Bom. ‘Opvoeden is best een zware klus. Dr. Alice van der Pas pleit in haar Ouderschapstheorie onder andere voor een ‘solidaire gemeenschap’, waarin de kring rondom een gezin – familie, vrienden, school, de wijk – én professionele hulpverleners ouders ondersteunen. Ouders kunnen er praten over wat wel en niet lukt en het is makkelijker om hulp te aanvaarden van de omgeving. Aan die solidariteit ontbreekt het nog vaak.’
Van Grinsven: ‘We kunnen ook nog veel verbeteren in de zorg. Gezinsvoogden hebben vaak veel te veel gezinnen om te begeleiden. Maar laten we niet vergeten dat er ook veel goed gaat. Er zijn genoeg situaties waarbij ouders en hun kinderen prima worden geholpen.’
Paulien Bom schreef samen met Herman Baartman, emeritus-hoogleraar Preventie en Hulpverlening inzake Kindermishandeling, het boek Als het misgaat thuis - Verhalen van ouders (Gompel&Svacina)
Iemand in vertrouwen nemen over de mishandeling of het misbruik dat je hebt meegemaakt, wordt binnen de wetenschappelijke literatuur onthulling, disclosure of self-disclosure genoemd. Terwijl er in Nederland nog maar weinig onderzoek naar gedaan is, zijn er in internationale onderzoeken honderden mishandelde kinderen over dit onderwerp bevraagd.
Uit deze onderzoeken en uit het Scholierenonderzoek Kindermishandeling weten we dat het merendeel van de mishandelde kinderen niet zelf hulp zoekt. Een van de oorzaken hiervan is dat deze kinderen continu balanceren tussen wel en niet willen vertellen over wat ze meemaken.
Waarom?
McElvaney, Greene en Hogan (2013) beschrijven op basis van 22 diepte-interviews met kinderen dat veel kinderen enerzijds graag wilden dat de thuissituatie veranderde, maar zich tegelijkertijd schaamden voor wat er gebeurde en ook angstig waren voor wat er mogelijk kon gebeuren als zij zouden praten.
Een Zweedse studie onder ruim drieduizend adolescenten concludeerde dat het ontbreken van een volwassene die zij konden vertrouwen de belangrijkste reden was om niet over de thuissituatie te praten.
In het Scholierenonderzoek Kindermishandeling 2016 van Schellingerhout en Ramakers zei het merendeel (59%) van de scholieren die ooit slachtoffer waren geweest van kindermishandeling nooit hulp te hebben gezocht. Van de scholieren die wel hulp zochten (41%), deed bijna de helft dat bij vrienden, buren of bekenden (49%). Maar ook binnen het eigen gezin (33%), de bredere familie (32 %), bij iemand van school (29%) of jeugdhulp (18%). Iets meer dan een derde van de jongeren gaf aan geheel uit eigen beweging hulp te hebben gezocht (38%), terwijl de rest dit in meerdere of mindere mate op aanraden van anderen deed.
Cees Hoefnagels is senior onderzoeker aan de Hogeschool Utrecht en doet momenteel onderzoek naar de rol van docenten in het basisonderwijs bij self-disclosure. Hij herkent het balanceren: ‘Kinderen die te maken hebben met misbruik en geweld zitten in een spagaat: ze zijn bang, maar voelen tegelijkertijd het verlangen om gehoord te worden. Vóór ze hun persoonlijke informatie onthullen, scannen ze hun sociale omgeving: hoe reageert deze persoon op wat ik zeg, en is er ruimte en aandacht voor mijn verhaal?
Zo’n scan valt volgens Hoefnagels meestal negatief uit. 'Omdat het voor het kind toch te eng is om iets te zeggen, omdat het te bang is voor de reactie van de pleger of voor het eigen idee van de implicaties – ‘misschien word ik uit huis geplaatst’ – of omdat het zelf het gevoel heeft dat je dit niet zomaar aan iemand vertelt.’
Wat kun je als professional doen om de afweging ‘wel of niet vertellen’ te laten doorslaan naar ‘wel‘? De ondervraagde kinderen in de buitenlandse studies noemen diverse factoren die een disclosure bevorderen (zie ook kader). Zo onthullen ze bijvoorbeeld vaker nadat iemand naar de situatie thuis heeft gevraagd, als ze zich realiseren dat kindermishandeling niet hoort en als ze weten dat er hulp beschikbaar is.
Ook een belangrijke factor voor disclosure is het niet langer in staat zijn om met de situatie om te gaan. ‘Als een kind onthult dat het thuis te maken heeft met geweld, is de kans groot dat het lijden enorm is,’ weet Aafke Nauta, frontoffice medewerker bij Veilig Thuis Friesland. ‘De angst om te praten is op dat moment minder groot dan de angst voor de situatie thuis. Dat betekent dat het kind écht in nood is en waarschijnlijk al langere tijd met zijn of haar problemen rondloopt.’
De jongeren van de Jongerentaskforce van Augeo die over dit onderwerp zijn bevraagd, geven inderdaad aan dat een disclosure een proces is en dat het durven en willen praten tijd nodig heeft. Ook vertellen ze dat het voor hen heel belangrijk is geweest dat er iemand was die hun oprechte aandacht gaf en geïnteresseerd was in hoe het met hen ging. Wie dat was, maakte niet zozeer uit, zolang diegene maar vertrouwen uitstraalde, liet merken dat de jongere altijd welkom was en beschikbaar was op de momenten dat de jongere het nodig had.
Een expliciete uitnodiging kan een kind aanzetten tot disclosure, beamen Hoefnagels en Nauta. Hoefnagels: ‘Een kind moeten weten dat het echt met je mag komen praten. Dus: wees open, wees beschikbaar en luister aandachtig. Of begin gewoon met de vraag: wil je wat vertellen?’
Hoefnagels noemt het van belang dat kindermishandeling en seksueel misbruik bespreekbaar worden gemaakt, bijvoorbeeld door een hulpverlener of door de leerkracht op school. ‘Professionals vinden het naar mijn idee nog te vaak moeilijk om expliciet naar nare ervaringen te vragen of deze te bespreken; niet alleen kinderen maar ook zij kunnen gevangen zijn in een cultuur van zwijgen.
Maar voor een kind is het enorm belangrijk dat een hulpverlener het initiatief neemt en naar bijvoorbeeld misbruik vraagt met: “Zit er iemand aan je op een manier die jij niet fijn vindt?” Of dat de leerkracht op school een themales over kindermishandeling geeft.
Niet alle kinderen die ermee te maken hebben zullen direct na zo’n vraag of zo’n les een vorm van kindermishandeling onthullen, maar je geeft de boodschap af dat dit iets is waarover met jou gepraat mag worden. En sommige kinderen doen dat vervolgens op een later tijdstip.’
Die onthulling verwoordt een kind vaak niet heel expliciet. Kinderen zeggen zelden: "ik word geslagen”, of: “ik word misbruikt”. Hoefnagels: ‘Een kind dat persoonlijke informatie onthult, gebruikt ̶ bewust of onbewust ̶ een route die voor hem of haar de beste en de enig denkbare is. Het vertelt bijvoorbeeld over de poes die ziek is of over een zusje dat wat naars heeft meegemaakt. Het is belangrijk te beseffen dat zo’n allereerste opening een opstapje kan zijn naar bijvoorbeeld: “Papa en mama hebben altijd ruzie.” Kinderen zijn wat dat betreft net als volwassenen: ze laten niet gelijk het achterste van hun tong zien.’
‘Zorg daarom dat er ruimte is om te praten,’ vult Nauta aan. ‘Letterlijk en figuurlijk. Neem de tijd en zoek een plek waar niemand meeluistert. Zorg dat het kind zich kan ontspannen. Je hoeft niet gelijk te gaan zitten. Soms kan het helpen als jij gewoon je dingetjes blijft doen, even opruimen bijvoorbeeld, terwijl het kind ontspant. Het kind mag het moment kiezen om te vertellen. En laat altijd merken: ik zie je, ik heb de tijd. Als het kind dan komt… Luister en zeg dat het alles tegen je mag zeggen en dat door hulp de situatie kan veranderen.’
Disclosure kan ook bij de hulpverlener veel losmaken. Het gevoel overvallen te worden, ongeloof doordat je niet geneigd ben aan het ergste te denken, eigen oud verdriet… ‘Besef dan dat je altijd vanuit je eigen kader reageert,’ zegt Nauta. ‘Misschien heb je zelf iets dergelijks in je jeugd meegemaakt, of ken je de ouders heel goed, waardoor je geneigd bent om de situatie te overdrijven of juist te bagatelliseren.
Soms zie je het zelf allemaal even niet meer. Maar dat is wél belangrijk: de situatie te zien zoals die is. Het is daarom goed om je gevoelens te delen en iemand anders te laten meekijken: wat is er aan de hand en hoe ernstig is het? Je hoeft het dus niet in je eentje te doen. Advies vragen aan Veilig Thuis is bijvoorbeeld altijd een optie.’
Voor iedereen die met kinderen of jongeren werkt, heeft Hoefnagels nog een advies: ‘Zorg voor bijscholing of ondersteuning van een collega als je je niet op je gemak voelt met dit onderwerp. En heel belangrijk: kijk niet weg, maar luister met aandacht en een open hart naar het kind. We zijn soms te bang om dit probleem onder ogen te zien, we zijn er in Nederland aan gewend geraakt om in ons handelen de rechten van het kind niet uit te voeren. Bizar.’
Sinds begin dit jaar is in het afwegingskader van de meldcode Huiselijk geweld en Kindermishandeling opgenomen dat een onthulling altijd gemeld moet worden bij Veilig Thuis. Dit omdat een disclosure beschouwd kan worden als een uiting van acute onveiligheid.
Aafke Nauta van Veilig Thuis Friesland tipt: ‘Voordat je overgaat tot melden is het handig om eerst voor advies te bellen met Veilig Thuis. Samen kunnen we dan bekijken of er eventueel nog acties zijn die je als professional zelf kunt uitzetten.’
Veilig Thuis beoordeelt dagelijks de binnengekomen meldingen op inhoud. Aan de hand van een triage wordt een besluit genomen over het vervolg. De melder krijgt hierover een terugkoppeling. Wat Veilig Thuis uiteindelijk besluit over het vervolg hangt af van de mate van onveiligheid voor het kind, maar ook van het feit of de melding open is of niet, oftewel: als de ouders en het kind op de hoogte zijn van de melding. In dat geval leidt de melding vaker tot een betere samenwerking met de ouders, maar een open melding kan ook de onveiligheid van het kind vergroten. Nauta: ‘Als je heel duidelijke signalen hebt dat openheid het kind in gevaar brengt, kun je beter een melding doen zonder de ouders op de hoogte te brengen. Uit ervaring weten we dat kinderen door hun ouders flink gestraft kunnen worden als ze met anderen over de problemen thuis praten.’
Bron: Praten over wat je thuis meemaakt
Welke informatie zou je kinderen die te maken hebben met mishandeling, misbruik of verwaarlozing minimaal moeten meegeven? In 2014 heeft de Jongerentaskforce van Augeo naar aanleiding van het advies van de Gezondheidsraad daarover meegedacht met het Nederlands Jeugdinstituut. De volgende onderdelen werden geformuleerd:
Bron: Praten over wat je thuis meemaakt
Bronnen:
Uit internationaal onderzoek blijkt: kinderen die uit zichzelf vertellen over geweld, misbruik of verwaarlozing, lijden daar vaak al lange tijd onder, maar durfden de stap niet eerder te zetten. Het is dus belangrijk dat we eerder aanzetten tot disclosure. Twee professionals geven advies.
Auteur: Ellen de Ruiter
Leestijd: 9 minuten
Het kan letterlijk van levensbelang zijn om informatie over een kind of gezin te delen. Toch bestaat onder professionals – zeker sinds de invoering van de AVG – veel schroom. Wat mag wel en wat niet? vragen we aan Rosanne Bobeldijk van Toezicht Sociaal Domein.
Auteur: Annet Reusink
Leestijd: 5 minuten
Rosanne Bobeldijk: ‘Bij calamiteitenonderzoek horen we best vaak van hulpverleners: als ik geweten had dat die-en-die professional ook bij dit gezin over de vloer kwam, had ik anders gehandeld. Als je niet op de hoogte bent van elkaars betrokkenheid bij een gezin zie je allemaal maar één klein stukje. Niemand overziet het grotere geheel. Hoe kun je dan inschatten wat een gezin nodig heeft en of het veilig is voor kinderen?’
‘Wij horen regelmatig dat ouders en kinderen zelf graag willen dat informatie over hun casus gedeeld wordt, maar dat professionals het niet doen omdat ze bang zijn om de regels te overtreden. Die ouders zeggen dan: maar het is toch óns verhaal? Als wij toestemming geven, dan is het toch goed?
Ze hebben geen om zin om telkens opnieuw het hele verhaal aan allerlei hulpverleners te moeten vertellen. Bovendien is het voor hen ook fijner als hulpverleners goed samenwerken. Dat vergroot de kans dat de hulp goed uitpakt.’
Rosanne Bobeldijk,
senior adviseur bij het Toezicht Sociaal Domein
‘Inderdaad, er zijn ook gezinnen die iets te verbergen hebben. Die houden hulp zoveel mogelijk buiten de deur en zorgen ervoor dat niemand het complete plaatje ziet. Als ervaren hulpverlener voel je bij deze gezinnen meestal wel: hee, hier klopt iets niet.’
‘Ja, maar niet zonder meer. Je moet eerst een zorgvuldige afweging maken. Het is van belang om te checken of informatiedeling wenselijk en toegestaan is. Dat kun je doen met behulp van het stappenplan (zie kader). Als je besluit om de informatie te delen, moet je cliënten – dus ook zij die geen toestemming geven – vertellen dat je informatie gaat delen of opvragen en goed uitleggen waarom je dit doet.
Dat klinkt ingewikkelder dan het is. Bij veelvoorkomende situaties weten professionals vaak wel wat ze moeten doen. Bovendien werken organisaties en beroepsgroepen met richtlijnen die gebaseerd zijn op een of meerdere grondslagen. Voor professionals is dat fijn. Zo weten ze: mijn organisatie staat achter me.’
Sommige professionals hebben een beroepsgeheim. Mogen zij nooit informatie delen?
‘Nee, op een beroepsgeheim zijn uitzonderingen mogelijk (zie kader), bijvoorbeeld als er sprake is van een situatie die misschien onveilig is. Ook deze professionals kunnen met behulp van het stappenplan en op basis van grondslagen een afweging maken.’
Zijn de meeste professionals op de hoogte van hun rechten en plichten bij informatiedeling?
‘Wij hebben de indruk dat professionals sinds de invoering van de Algemene Verordening Gegevensbescherming veel vaker denken: help, wij mogen niets meer!
Check achtereenvolgens:
- Is er een grondslag om informatie te delen? Voorbeeld van grondslagen zijn toestemming van de cliënt en gerechtvaardigd belang, zoals het gebruik van de Meldcode kindermishandeling (voor alle grondslagen, zie vraag 1 van veel gestelde vragen op kiezen-en-delen.nl).
- Wat is je doel met het delen van informatie?
- Proportionaliteit: staat het doorbreken van privacy/delen van informatie in verhouding tot het doel?
- Subsidiariteit: kan het doel op een andere manier worden bereikt dan informatie delen? Bijvoorbeeld anoniem (zodat er geen persoonsgegevens worden gedeeld)?
En als je besluit om informatie te delen:
Informeer de cliënt dat je gaat delen, ook al geeft deze geen toestemming.
Motiveer voor jezelf en degene met wie je informatie deelt: Waarom deel je informatie, welke informatie? Wat ga je ermee doen?
Documenteer je afweging.
Dat is niet nodig. De AVG brengt op organisatieniveau extra verplichtingen met zich mee, maar voor hulpverleners is er eigenlijk nauwelijks iets veranderd.
Redenen om het beroepsgeheim te doorbreken:
Het stappenplan en de grondslagen: het bestond allemaal al. Zolang je een zorgvuldige afweging maakt, is er op het gebied van informatiedeling meer mogelijk dan veel mensen denken. En als je die mogelijkheden goed benut, is het ook helemaal niet zo ingewikkeld.’
Wat is de achterliggende angst?
‘Een tuchtklacht. Maar in de praktijk blijken er maar heel weinig klachten te zijn over informatie delen. En áls er zo’n klacht is, zal de tuchtrechter altijd kijken: heb jij een zorgvuldige afweging gemaakt? Daarom adviseren wij om je overwegingen om informatie te delen altijd vast te leggen. Voor de duidelijkheid: het is niet verplicht, maar wel slim.’
Tot slot: welke situaties zijn voor professionals het meest lastig?
‘Als een situatie onmiskenbaar onveilig is – een kind wordt zichtbaar mishandeld of geeft zelf aan misbruikt te zijn – is het niet zo ingewikkeld om te handelen. Dan volgen professionals de Meldcode kindermishandeling en huiselijk geweld. Het wordt lastiger als je niet zeker weet wat er aan de hand is: het grijze gebied.
Casusoverleg is niet in alle organisaties vanzelfsprekend. Wij zien dat professionals soms alleen blijven rondlopen met twijfels. Ons advies: praat erover met een collega of neem contact op met Veilig Thuis. Je hoeft niet meteen te melden. Je kunt Veilig Thuis ook om advies vragen of anoniem de casus bespreken. Op onze website vind je veel antwoorden op vragen die specifiek gaan over informatiedeling. Je kunt ook de informatielijn van de Autoriteit Persoonsgegevens bellen.’
In het Toezicht Sociaal Domein (TSD) werken vier Rijksinspecties samen: Inspectie Gezondheidzorg en Jeugd, Inspectie Justitie en Veiligheid, Inspectie van het Onderwijs en de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Uit onderzoek van deze inspecties blijkt dat professionals in bepaalde situaties onvoldoende informatie delen. Dit staat een goede samenwerking – en dus samenhangende hulp – in de weg.
In deze rubriek schrijft een jongere een brief over een lastige situatie in zijn of haar jeugd − en hoe professionals daar op reageerden. Deze keer: Pippa (16) schrijft haar maatschappelijk werkster.
Auteur: Annemarie van Dijk
Leestijd: 4 minuten
Brief aan...
Ik zal het maar eerlijk bekennen: ik ging niet graag naar u toe toen ik drie jaar geleden gesprekken met u voerde. Het was of u niet écht naar me luisterde, me niet serieus nam. Alsof u eigenlijk aan mijn vaders kant stond in plaats van aan mijn kant. U sprak steeds over oplossingen vinden. Hoe ik kon zorgen dat mijn vader niet zo boos op me werd dat hij me ging slaan. Daarom durfde ik niet te vertellen wat er nog meer aan de hand was.
Mijn ouders zijn gescheiden toen ik 2 was. Om het weekend ging ik naar mijn vader, want mijn moeder vond het belangrijk dat ik contact met hem bleef houden. Toen ik wat ouder werd, hadden mijn vader en ik heel vaak ruzie. Soms werd hij zo kwaad dat hij me sloeg.
Vanaf mijn 12e jaar werd het nog erger: hij ging me ook seksueel misbruiken. Ik vond het verschrikkelijk, wilde het niet. ‘Als je het aan iemand vertelt, vermoord ik je moeder,’ zei hij. Dus zweeg ik in alle talen; ik was doodsbang dat hij haar iets zou aandoen. Mijn moeder vond me wel altijd moe en een beetje gammel als ik na zo’n weekend terugkwam, maar ik deed net of het leuk was geweest. Ik hield haar op afstand, was bang dat ze zou merken wat er speelde. En misschien bleef ik ook loyaal naar mijn vader toe, het was wel mijn váder. En ergens schaamde ik me voor het misbruik, dacht ik dat ik het zelf uitlokte.
Na een jaar voelde ik me zo rot dat ik de vertrouwenspersoon op school vertelde dat het niet goed ging tussen mijn vader en mij. Zo kwam ik bij u terecht, de maatschappelijk werkster van de school. Over het seksueel misbruik durfde ik niet te vertellen, wel over de vele ruzies en dat mijn vader me soms sloeg.
Vanaf het begin had ik het idee dat u vond dat mijn vader meer het slachtoffer was dan ikzelf. U had het vooral over wat ik kon doen om mijn vader niet zo boos te maken. Dan zou hij me niet meer slaan. Zie je wel, het kwam allemaal door mij, dacht ik. Dus probeerde ik het weekend erna extra mijn best te doen.
Op mijn 14e kon ik niet meer. Ik ging eraan kapot, móést het kwijt. Toen heb ik aan mijn beste vriendin opgebiecht dat mijn vader me misbruikte. Zij schrok enorm, wist niet wat ze ermee moest. Uiteindelijk heeft ze het aan een docent op school verteld. Even voelde ik me verraden, maar uiteindelijk was het heel goed dat het uitkwam.
De school belde meteen mijn moeder en de dag erna hadden we samen een gesprek met de mentor en een andere maatschappelijk werkster. Ik kon alleen maar huilen tijdens dat gesprek, net als mijn moeder. Ze was er kapot van, voelde zich schuldig dat ze altijd had gestimuleerd dat ik naar mijn vader toe ging.
Toen pas hoorde ik dat ook zij een verleden van seksueel misbruik met mijn vader heeft. Ze had alleen nooit gedacht dat hij ook aan mij zou zitten. Ik neem haar niets kwalijk. Híj heeft iets verkeerd gedaan, niet zij. Ze is net zo goed slachtoffer als ik.
Elf uur lang ben ik verhoord door de zedenpolitie. Die gelooft me, want ik weet dingen die ik niet had kunnen en moeten weten. Maar bewijzen kan ik het misbruik niet en dat maakt me soms enorm verdrietig.
Mijn vader ontkent alles, zegt dat de weekends samen juist heel leuk waren. Hij wil nog steeds contact met mij, maar we hebben een contactverbod afgedwongen via een advocaat. Ik wil hem niet meer zien.
Ik denk dat u zeker uw best heeft gedaan, mevrouw. U kon natuurlijk niet weten wat mijn vader met me deed. Maar als u beter had geluisterd en me meer ruimte had gegeven, had ik het misschien wel verteld. Het is jammer dat er niet een betere klik tussen ons was. Want dat is belangrijk, weet ik nu.
Sinds anderhalf jaar praat ik met een psycholoog die gespecialiseerd is in seksueel misbruik. Met haar heb ik wel een klik en die gesprekken helpen mij enorm. Eigenlijk gaat het nu best goed met me.
Groet,
Pippa
Pippa heet in werkelijkheid anders.
Reageer op een open manier
Kinderen en jongeren die seksueel misbruik meemaken, komen er niet snel mee naar buiten vanwege angst, schuld en schaamte. Meestal proberen ze juist net te doen alsof er niks aan de hand is, om moeilijke vragen te voorkomen. Maar soms laten ze toch op een indirecte manier aan hulpverleners zien dat ze klem zitten. Bijvoorbeeld via een opmerking als: ‘Het gaat niet goed tussen mij en mijn vader’. Als professional kun je op zo’n uitspraak het beste kalm, steunend en geïnteresseerd reageren: ‘Wat naar voor je, vertel me alles over wat er niet goed gaat tussen jou en je vader’. Uit wetenschappelijk onderzoek is bekend dat een steunende en open reactie van de omgeving een positieve invloed heeft op slachtoffers.
Wees alert op ‘victim blaming’
Kinderen en jongeren die seksueel misbruik hebben meegemaakt, voelen zich altijd schuldig. ‘Had ik maar...’, ‘was ik maar...’. Of ze het nou wel of niet (meteen) verteld hebben, het is nooit goed. Ze kijken door een bril van zelfbeschuldiging en dat kan vergaande gevolgen hebben – van een negatief zelfbeeld tot aan automutilatie of suïcide. Kies daarom je woorden voorzichtig, zodat het slachtoffer deze niet ervaart als een bevestiging van het negatieve zelfbeeld (‘zie je wel...’). Probeer te voorkomen dat het slachtoffer het gevoel krijgt dat je de schuld in zijn of haar schoenen schuift. Want ‘victim blaming’ is bewezen schadelijk voor de verwerking.
Bekijk het positief
Sommige hulpverleners vinden het lastig om met jongeren te werken die seksueel zijn misbruikt. Bijvoorbeeld door de commotie die de onthulling teweeg kan brengen, bijvoorbeeld in families. Dit kan inderdaad best lastig zijn. Maar probeer het anders – positiever – te zien. Elke onthulling biedt een kans om misbruik te stoppen. En ook om aan herstel te werken met onder andere traumabehandeling. Dat is belangrijk, want kinderen die blijven rondlopen met psychische problemen als gevolg van seksueel misbruik lopen meer risico om opnieuw misbruikt te worden.
Lees meer in het interview met Iva Bicanic in Medisch Contact.
Voor professionals is een verzoek tot geheimhouding vaak een lastige kwestie: enerzijds wil je er eerlijk over zijn dat je geen geheimhouding kunt beloven. Anderzijds wil je het kind niet afschrikken of er met je mededeling dat je andere mensen moet gaan betrekken voor zorgen dat het kind niets meer vertelt.
Voor kinderen kan het idee dat jij de geheimhouding gaat doorbreken heel bedreigend aanvoelen. Wat gaat er dan allemaal gebeuren? Als het kind het gevoel van controle verliest, kan het daardoor in paniek raken. Reden temeer om zorgvuldig om te gaan met een verzoek tot geheimhouding.
TIP 1
Vraag door
Het verzoek komt altijd ergens vandaan. Vraag daarop door: ‘Waar ben je bang voor?’, of: ‘Wat kan er gebeuren als ik dit met je ouders bespreek?’. Soms kun je een kind meteen geruststellen (‘Nee, voor wat jij me nu vertelt, gaat papa niet naar de gevangenis’), soms betekent het antwoord van een kind dat je (opnieuw) moet overleggen met Veilig Thuis of een collega over hoe je ervoor kunt zorgen dat het kind veilig blijft terwijl jullie de volgende stap zetten.
TIP 2
Bespreek je redenen
Het helpt als een kind begrijpt waarom je zijn verhaal niet (geheel) voor je kunt houden. Leg uit waarom het nodig is dat er verandering komt in zijn situatie. Bijvoorbeeld: ‘Het is lief dat je zoveel voor je moeder zorgt. Maar jij hebt ook iemand nodig die voor jóu zorgt.’ Of: ‘Kinderen van ouders die zulke erge ruzies maken hebben daar vaak veel verdriet en stress van.’
Benoem daarbij ook dat er niets verandert of dat er geen hulp kan komen als jij het verhaal van het kind geheimhoudt. Maar wees je ervan bewust dat voor deze kinderen verandering vaak heel eng is. Het helpt als ze begrijpen waarom die verandering nodig is.
TIP 3
Ondertitel je intenties
Voor kinderen die onveilig opgroeien is het niet vanzelfsprekend dat volwassenen het beste met hen voor hebben en rekening houden met hun grenzen en behoeften. Benoem daarom expliciet wat je bedoeling is, en met welke intentie je bepaalde stappen zet: ‘Je zei dat je bang bent dat je ergens anders moet wonen. Dat is nu niet aan de orde. Ik ben hier juist omdat ik samen met jullie wil bekijken hoe het hier thuis beter kan gaan.’ Of: ‘Nee hoor, ik vind je niet stom. En jouw ouders vind ik ook niet stom. Ik wil jullie juist graag helpen.’
TIP 4
Formuleer zorgvuldig
Met wat je zegt, wil je het kind natuurlijk niet nog angstiger maken. Met zinnen als: ‘Ik ben verplicht om dit te melden’, of: ‘Ik kan geen geheimhouding beloven’, verschuil je je als het ware achter regels en ga je uit contact met het kind. Daarmee kun je de paniek bij het kind onbedoeld vergroten.
Probeer daarom juist op lastige momenten in het gesprek altijd weer even contact te maken en spreek daarbij uit wat je wél kunt beloven: ‘Ik zie dat je ervan schikt. En dat snap ik ook, nu je me hebt verteld waar je bang voor bent. Ik ga mijn uiterste best doen om je te helpen. En als ik denk dat ik daarvoor met iemand moet overleggen, zal ik dat altijd eerst met jou bespreken. Dan kunnen we samen afspraken maken over wat en hoe ik de dingen met die ander bespreek.’
TIP 5
Geef regie waar het kan
Als jij in actie komt, betekent dat controleverlies voor het kind. Dat kan heel beangstigend zijn. Het kan helpen als een kind in dit heel ingewikkelde proces of bij de stap waar hij zo tegen opziet toch ook een mate van invloed ervaart. Bekijk waar je een kind over kan laten meepraten. Misschien kan het bepalen welke details je wel en niet zult delen.
Voor een jonger kind kan het fijn zijn als je samen concreet bedenkt wat het kind zelf belangrijk vindt dat je met zijn ouders bespreekt (bijvoorbeeld: ‘Ik wil op een vaste dag naar papa, zodat ik kan blijven voetballen’). Oudere kinderen kunnen vaak goed meedenken over welke insteek het beste werkt bij hun ouders of bedenken of ze zelf ook bij (een deel van) het gesprek willen zijn.
TIP 6
Dwing niet tot praten
Soms is praten gewoonweg te ingewikkeld of te bedreigend. Als een kind besluit om niets te vertellen, dan mag dat, hoe lastig dat voor jou ook kan zijn. Stel het kind gerust door te zeggen: ‘Je hoeft me niets te vertellen dat je niet wilt vertellen.’ Soms kan dat een kind juist over de drempel helpen. Als het bepaalde dingen voor zichzelf houdt, wil dat niet zeggen dat je niets voor hem kunt betekenen. Misschien kun je wel praten over hoe hij zich voelt of juist over fijne dingen. Blijf je betrokkenheid tonen, neem af en toe zelf initiatief tot een gesprekje en laat merken dat het kind altijd bij je terecht kan, ook als het niet wil praten.
Marike van Gemert werkte twaalf jaar bij de Kindertelefoon en acht jaar in de zorg, onder andere met mensen met ernstige gehechtheidsproblematiek. Met de Academie voor Praten met Kinderen traint ze professionals in met kinderen praten over kindermishandeling. Haar Praktijkboek praten met kinderen over kindermishandeling is te bestellen via haar website of te verkrijgen via de boekhandel.
Sommige kinderen willen alleen praten als je éérst belooft dat je het niet zult doorvertellen. Andere praten vrijuit, maar vragen om geheimhouding op het moment dat jij aankondigt bepaalde stappen te willen gaan zetten. Hoe ga je hiermee om? Trainer Marike van Gemert heeft zes tips.
Auteur: Marike van Gemert
Leestijd: 4 minuten
Historica Jorien Meerdink (60) hield decennialang voor zichzelf dat ze vroeger thuis mishandeld en misbruikt werd. Totdat tijdens een reünie bleek dat haar vroegere buurtgenoten ervan wisten én zelf mishandeld werden. ‘Hoogopgeleiden zijn erg goed in mensen om de tuin leiden.’
Auteur: Mariëlle van Bussel
Leestijd: 6,5 minuten
Jorien Meerdink (1959) is historica, jeugdzorgdeskundige en auteur. Ze volgde de lerarenopleiding en studeerde geschiedenis, met als specialisatie oral history en werkte in het onderwijs, de journalistiek en de wetenschap. In 1989 richtte ze stichting Wesp op.
Meerdink is uitgever, redacteur en auteur van een honderdtal rapporten, artikelen en boeken gebaseerd op informatie uit 10.000 interviews met kinderen in de jeugdzorg.
‘Ik ben opgegroeid met het beeld dat ik moeilijke ouders had én dat ik een moeilijk kind was. Mijn vader heeft in een jappenkamp gezeten en mijn moeder is misbruikt. Het was heel gewoon voor mij dat ik ruw werd beetgepakt, aangerand of vernederd. Ik dacht dat het gewoon aan mij lag. Daarom sprak ik er nooit met iemand over, ook niet met mijn beste vriendinnetjes.
Toen ik tien jaar geleden, op mijn 50e, een reünie van de buurt bezocht, vertelde ik voor het eerst dat ik mishandeld was. Wat bleek? Vrijwel al mijn buurtgenoten wisten ervan of hadden het in hun eigen gezin ook meegemaakt. Ik was verbijsterd.
Hoe had dit geheim kunnen blijven? Steeds bleek ik mezelf die vraag stellen. We woonden in een ingenieursbuurtje, afgezonderd van de rest van het dorp. Onze vaders waren met hun gezinnen vanuit alle hoeken van Nederland naar Delfgauw gekomen om te werken aan de TU Delft. Iedereen was ontworteld, er was ook geen sociale controle vanuit opa’s en oma’s. Twee derde van de buurt was gereformeerd en niet erg open. De vuile was hielden ze netjes binnen, net zoals de rest van de buurt.’
Tijd om de boel open te breken
‘Na de ontdekking dat ik niet de enige was, besloot ik een boek te schrijven over onze buurt: De omstanders. Ik heb vijftig plegers en slachtoffers van kindermishandeling geïnterviewd.
Het was opvallend dat iedereen wilde meewerken. Blijkbaar was het tijd om de boel open te breken. Sommigen vertelden voor het eerst van hun leven over de mishandelingen.
Ik heb hun natuurlijk ook gevraagd waarom niemand ooit ingegrepen heeft in ons gezin. De antwoorden waren divers: wat er zich afspeelde ging het voorstellingsvermogen te boven, de gereformeerden wilden zich niet bemoeien met de vrijzinnigen, iemand was verliefd op mijn vader, een ander had een geheime relatie met mijn moeder. Of men had simpelweg al genoeg ellende in het eigen gezin. Eén buurvrouw is eens naar de maatschappelijke dienst gegaan om te melden dat ik geslagen werd. Maar dat moest ze kunnen bewijzen, en dat lukte niet.’
Flauwgevallen
‘Op mijn 9e kwam ik in het ziekenhuis terecht. Ik was me in die tijd iets meer bewust van wat er gebeurde. Verpleegkundigen stelden vragen over mijn verwondingen en vroegen door. Ik viel flauw, en werd opgenomen.
Toen mijn ouders me kwamen ophalen, spraken ze tegen elkaar in het Frans. Ik mocht het niet horen. Ze waren ontzettend boos op mij. Wat heb je allemaal verteld? Je bent een fantast! Dat hadden ze ook tegen de artsen gezegd. Mijn moeder zette me zo vaak weg als leugenaar dat ik het zelf ging geloven.
Na die opname heb ik nooit meer iets gehoord van de artsen.
Wel stopte het seksueel misbruik – ik was er zogenaamd te oud voor – de fysieke mishandelingen en de vernederingen gingen gewoon door.’
Goed in manipuleren
‘Ook mijn ouders waren hoogopgeleid. Ik ben ervan overtuigd dat hoogopgeleiden geraffineerder zijn. Ze zijn heel goed in het manipuleren, in mensen om de tuin leiden. Net zoals mijn ouders deden richting bijvoorbeeld de artsen in het ziekenhuis. Het is ook bekend dat hoogopgeleiden mishandeling vaker geheimhouden. In kansarme milieus ligt mishandeling open en bloot op straat. Ik hoorde eens het verhaal van iemand die in de Amsterdamse Jordaan is opgegroeid, toen nog een volkswijk. Ook daar kwam mishandeling voor. Maar daar hing de buurvrouw uit het raam en riep: “Och kind, is het weer zo ver? Kom bij mij een bakje theedrinken.”’
In mijn buurt zochten de kinderen elkaar wél op. Ze schuilden bij elkaar, kropen bij elkaar onder de dekens. Een blik was vaak genoeg. Verder werd er niet over gesproken. Zelf heb ik dat niet gedaan, ik hield alles voor mezelf. Hoe ik overleefde? Door alles te bagatelliseren.
Het valt wel mee. Ik ben zelf ook een moeilijk kind en een fantast. Dat soort gedachten. Ik heb geleerd om te dissociëren. Dit stuk van mijn leven – de mishandeling – hoort niet bij mij.’
Rots in de branding
‘Toen ik 11 was, gingen mijn ouders uit elkaar. Drie jaar lang woonde ik bij mijn moeder, die verslaafd raakte aan alcohol. Toen zij werd opgenomen in een psychiatrische inrichting, heb ik besloten dat ik niet meer bij haar wilde wonen als ze weer thuis zou komen.
Ik verhuisde naar mijn vader, die inmiddels een nieuw gezin had gesticht. Daar herhaalde de geschiedenis zich. Twee jaar later ben ik weggelopen. Ik heb een paar maanden in een crisisgezin gewoond en zwierf een half jaar door Amsterdam. Dat was heftig.
Al snel kwam ik de man tegen met wie ik ruim dertig jaar samen ben geweest. Hij was een rots in de branding. Rustig, burgerlijk, alles wat ik niet kende. Na twee maanden ben ik bij hem ingetrokken. We kregen twee zonen en ik dacht dat mijn verleden afgerond was. Therapie wilde ik daarom niet. Ik heb het contact met mijn ouders verbroken. Achteraf gezien ben ik het gesprek met mijn ouders op die manier uit de weg gegaan. Zo hield ik het geheim nog jaren in stand. Alleen mijn man wist ervan.’
Aan de oppervlakte
‘Alles veranderde in 2009. Ik maakte een heftig ongeluk mee, kwam daardoor thuis te zitten en in diezelfde periode scheidde ik van mijn man. Ik voelde me ellendig. Dat was het moment dat alle jeugdtrauma’s naar boven kwamen. Ook de reünie met mijn oude buurtgenoten was de aanleiding om het verleden op te rakelen. We bespraken dat er misschien een boek over geschreven moest worden, en volgens de anderen was ik de aangewezen persoon om dat te doen.
In eerste instantie vond ik dat veilig. Als interviewer hoef je niet over jezelf te praten. Pas toen mijn uitgever vroeg waar ik zélf was in het verhaal, besefte ik dat ik onderdeel was van deze geschiedenis. Toen ben ik dieper gaan graven en kwam het proces los. Met het publiceren van De omstanders is mijn jeugd eindelijk geïntegreerd. Dit ben ik óók!’
Nooit een link gelegd
‘Als kind was ik eenzaam en niet zorgeloos. Op oude foto’s of filmpjes zie ik een gespannen kind met tics. Ik dacht dat ik stoer en ondernemend was, maar dat was maar een deel van mij. Mijn jeugd heeft veel impact gehad op mijn verdere leven. Ik vind het moeilijk om hulp te vragen, los het liefst alles zelf op. Ik wantrouw mensen ten diepste en zal niet snel voor mezelf kiezen. Eerst kijk ik wat anderen nodig hebben.
In 1983 heb ik stichting WESP opgericht om kinderen in de jeugdzorg en het speciaal onderwijs een stem te geven. Ik interviewde duizenden kinderen over hun ervaringen. Gek genoeg heb ik nooit een link gelegd met mijn eigen geschiedenis. Ik begrijp zelf ook niet helemaal hoe dat kan. Waarschijnlijk omdat ik dissocieerde? Natuurlijk wist ik als geen ander hoe verschrikkelijk het is als er niet naar je geluisterd wordt als kind, dus uit compassie voor die kinderen ben ik dit werk gaan doen.
Sinds tien jaar ben ik weekendpleegouder. Ik kan veel hebben van deze kinderen omdat ik snap hoe ze zich voelen. Maar uitspreken dat ik een van hen ben geweest, heb ik nooit gedaan. Totdat ik in maart van dit jaar gevraagd werd een lezing te geven over kinderen met een jeugdbeschermingsverleden. Ik hoorde het mezelf zeggen: “Ik ben ook mishandeld.”’
Jorien Meerdink: ‘Met mijn boek De omstanders. Autobiografie van een buurt hoop ik kindermishandeling meer bespreekbaar te maken. Zeker als het gaat om besloten gemeenschappen als de kerk, het leger of de sportclub. Zorg ervoor dat kinderen hun verhaal in een veilige setting – en desgewenst anoniem – kunnen vertellen. Bied ze de veiligheid dat ze betrokken worden bij een oplossing. Beloof vertrouwelijkheid en wacht tot het kind zélf aangeeft dat er hulp mag komen. Want kinderen willen echt wel praten. Vooral op school laten ze veel van zichzelf zien. Het zou daarom goed zijn om jaarlijks een gesprek in te plannen met elk kind over deze thema’s, net zoals het bezoekje aan de schoolarts op de agenda staat. Geef het kind het gevoel dat het geloofd wordt en dat het zich nooit hoeft te schamen.’
Lees meer over het boek.
Over Augeo
Augeo wil als particuliere stichting bevorderen dat kinderen veilig opgroeien. Zij helpt professionals en beleidsmakers hun kennis en kunde vergroten, zodat kinderen die met geweld, verwaarlozing of misbruik te maken krijgen gezien, gehoord en gesteund worden.
Zolang duizenden kinderen nog geweld, verwaarlozing of misbruik meemaken en er te weinig hulp is, draagt Augeo met haar programma’s ‘Meer kinderen in beeld’, ‘Meer kinderen gehoord’ en ‘Meer kinderen gesteund en geholpen’ bij aan concrete verbeteringen. Door deze programma’s, onze academy, dit magazine, onderzoek en lobbyactiviteiten helpen wij meer kinderen veilig te laten opgroeien.
Aan dit nummer werkten mee:
De kinderen op de foto’s zijn modellen, tenzij anders vermeld.