Editie 2, mei 2017

Gemeenten verantwoordelijk: 
dichtbij dus beter?

Hoe gaat het nu met de jeugd sinds gemeenten verantwoordelijk zijn? Niemand weet dat precies. In dit nummer leest u over een onderzoek naar de resultaten van gemeenten. En deskundigen geven tips om kinderen een fijne en veilige plek te bieden.

In deze uitgave:

‘Op deze school word je niet op de gang gezet.’

Rotterdamse Wethouder De Jonge: ‘We zijn bloedfanatiek op kindermishandeling’

Presentatrice: ‘Mijn vaders drugsverslaving werd een deel van mij’

Voorwoord

Mariëlle Dekker

Directeur Augeo, 

hoofdredacteur Augeo magazine

Sorteermachine

Al jaren verwonder ik me erover: jaarverslagen van organisaties die zich met mishandelde kinderen bezighouden, waarin niet te lezen is hoeveel kinderen nu veilig(er) opgroeien met dank aan de gepleegde inspanningen van deze organisatie. Wél kan ik in die verslagen lezen hoeveel kinderen in de eigen organisatie route x of route y hebben doorlopen om vervolgens te zijn doorgestuurd naar organisatie a, b of c. Het jaarverslag van een sorteermachine?

Wie meet eigenlijk hoeveel kinderen er werkelijk veiliger opgroeien?
John Doe

Natuurlijk organiseert bijvoorbeeld Veilig Thuis of de Raad voor de Kinderbescherming maar een deel van de hulp en is veiligheid het gehoopte resultaat van de som der delen. Maar wie meet eigenlijk dat veiligheidsresultaat van het geheel, als onderdelen van de beschermingsketen zich beperken tot het meten van hun eigen inspanningen?

Vergeten kinderen

Jarenlang kon ik er tot mijn stomme verbazing geen cijfer over vinden. Totdat in 2014 het G4-onderzoek werd gepubliceerd, waarvoor ruim honderd volwassenen en tweehonderd kinderen anderhalf jaar na een melding van huiselijk geweld zijn gevolgd. Een leerzame exercitie. In de helft van de gezinnen nam het geweld af. Maar in de andere helft niet: juist de meest ernstige geweldsvormen verminderden niet. De meeste ouders hadden hulp gekregen. De meeste kinderen hadden geen hulp gekregen, hoewel de vragenlijsten veel stressgerelateerde gezondheidsproblemen bij kinderen aan het licht brachten waar nog geen hulpverlener ze naar had gevraagd.

Pure winst

Dat was gemeten in de vier grootste steden van Nederland en voordat de 388 Nederlandse gemeenten op hun eigen manieren mochten gaan sleutelen aan de jeugdbeschermingsketen. Daarom is het anno 2017 nog 388 keer zo belangrijk geworden om te meten wat al die nieuwe manieren van werken nu écht opleveren voor de veiligheid en het herstel van kinderen die opgroeien met geweld. 


Voor Augeo de reden om mogelijk te maken dat veel meer gemeenten meedoen aan dit onderzoek: maar liefst negen Veilig Thuis-regio’s en daarmee zo’n 20 procent van de Nederlandse gemeenten, steken nu hun nek uit. Zodat we met elkaar in 2019 meer weten over wat wel en niet werkt bij het aanpakken van geweld in gezinnen. Het feit dat gemeentebestuurders cijfers willen zien over veiligheid en het herstel dat de beschermingsketen bereikt, vind ik pure winst, zelfs als die cijfers zouden tegenvallen.


Meten is weten, iets ermee gaan doen, wordt zweten…

‘Onze leerkrachten weten wat er thuis speelt’

Op St. Paulus, een basisschool in een achterstandswijk in Heerlen, hebben de meeste kinderen veel aan hun hoofd. Met een trauma-sensitieve benadering creëren de leerkrachten een veilige basis waardoor de leerlingen zich toch goed ontwikkelen.

Auteur: Annemarie van Dijk  |  Fotografie: Rebke Klokke

Lees verder
‘Een kind dat niet meedoet, dwingen we niet om zijn werk af 
te maken’
John Doe

‘Als ik me rot voel, ga ik altijd naar juf Gillian toe,’ vertelt Selena (12) uit groep 8. ‘We knuffelen even en ik vertel haar waarom ik verdrietig ben. Samen zoeken we dan een oplossing. Op andere scholen krijg je weleens straf als je lastig doet doordat je met je hoofd ergens anders bent. Of moet je alleen op de gang je werk doen. Hier gelukkig niet.’


Selena is een van de ongeveer negentig leerlingen op de basisschool St. Paulus in de wijk Passart in Heerlen-Noord. Een achterstandswijk met de bijbehorende problematiek: illegale wietplantages, vechtscheidingen, huiselijk geweld en vaders die ’s nachts door de politie van hun bed worden gelicht. Ook wonen er nogal wat statushouders. Logisch dat de kinderen hier vaak wel iets anders aan hun hoofd hebben dan school. ‘Dat uit zich in hun gedrag,’ vertelt directeur Swen Schellings. ‘Ze kunnen moe zijn, onrustig, agressief of juist stil. Zestig procent van onze leerlingen heeft problemen.’

Groot vertrouwen

Om goed onderwijs te kunnen geven, moet je de kinderen goed kennen: dat is het uitgangspunt van St. Paulus. Daarom richt de school zich in eerste instantie op een hechte band met de ouders – zij moeten zich veilig voelen. Schellings: ‘Doordat we hen ervan overtuigen dat onderwijs heel belangrijk is, werken ze goed mee. Zowel ’s ochtends bij het brengen als ’s middags bij het halen zijn ze welkom in de klas. Door die dagelijkse praatjes weten we van de meeste leerlingen wel wat er thuis speelt. Bovendien kunnen we de ouders makkelijk aanspreken als we vermoeden dat er thuis iets aan de hand is.’


Laatst overleed er een vader van een kind, vertelt Schellings. ‘De moeder kwam meteen naar school om het te vertellen en vroeg of wij het kind uit de klas wilden halen om het slechte nieuws over te brengen. Daaruit blijkt toch een groot vertrouwen.’


Is de relatie met de ouders in orde, dan gaat het op school met het kind meestal ook beter, merkt Schellings. ‘Goed onderwijs volgt dan vanzelf. Dat blijkt wel uit het predicaat ‘goed’ dat we vorig jaar van de Onderwijsinspectie kregen.

Niet de therapeut uithangen

De leerkrachten op St. Paulus snappen dat het hoofd van een kind soms vol zit met andere dingen dan school. Daarom werken ze trauma-sensitief: ze zijn zich bewust van de schadelijke effecten die ingrijpende ervaringen op kinderen kunnen hebben en handelen daarnaar. Zo biedt de school een veilige basis waar een leerling zichzelf kan zijn. 


‘Vroeger kreeg een kind dat niet meedeed in de les misschien straf,’ vertelt Schellings. ‘Nu vragen we niet steeds wat er aan de hand is, maar laten hem even. We dwingen hem niet om zijn werk af te maken. Zeggen hooguit: ik ben er voor jou. Dan komt het kind vaak vanzelf wel naar je toe. Is er echt iets aan de hand, dan gaan we niet de therapeut uithangen. We verwijzen door naar een professional, uiteraard in overleg met de ouders.’ 


Daarnaast heeft het team intensief contact met de schoolarts en eens per week komt er een consulent Jeugd van de GGD op school voor hulp die het team zelf niet kan bieden.

Kans om te praten

Gillian Garritzen is leerkracht van groep 3 en 4 én gedragsspecialist. Er is nogal wat veranderd op St. Paulus in de zes jaar dat zij er werkt. ‘Niet alleen doordat we trainingen volgen, ook doordat we als team veel in gesprek zijn met elkaar. We spreken elkaar eerlijk aan op dingen.’

De Augeo cursus Trauma-sensitief lesgeven die het team laatst online volgde, was fijn, vindt Garritzen. ‘Het maakt je weer extra bewust.’ 

Ze is altijd alert op signalen als ze met de kinderen is. Naar leerlingen kijken, hun gedrag peilen en daar op inspelen: daar gaat het om. ‘Als ik bij de deur sta en tegen iedereen zeg: “Goedemorgen, wat fijn dat je er bent,” zie ik meestal al of er iets aan de hand is. Ik bied het kind de kans om erover te praten als het dat wil. “Maar zo gaat er lestijd verloren,” zeggen collega’s van andere scholen dan. Kan zijn, maar als je niet investeert in een gesprek kan dat kind die dag net zo goed niet leren. Wil een leerling niet praten, dan vraag ik: “Wat kan ik vandaag voor jou doen?” Soms wil het zich even terugtrekken om tot rust te komen.’


Door alle verbeteringen is er meer rust in de klassen. ‘De nadruk ligt nu weer vooral op waarvoor we gestudeerd hebben: lesgeven. Ik ben er trots op dat we dat hebben bereikt, ik zou nergens anders willen werken.’

Verstop-stoelen

Wie door de school loopt, ziet ze op de gang overal staan: eivormige stoelen met een soort rolklep, de ‘verstopstoelen’. Stuk voor stuk plekjes waar een kind zich even kan terugtrekken. Verder hangt in elke klas een emotiebord waar de leerlingen elke ochtend hun naamkaartje op kunnen hangen bij hoe ze zich die dag voelen, bijvoorbeeld prettig, boos, verdrietig, bang of zenuwachtig. ‘Gisteren hing ik mijn naam bij “verdrietig”,’ vertelt Shakira (9). ‘Ik miste mijn mama zo die sinds kort in de hemel is. De meester vroeg of ik naar hem toe zou komen als ik wilde praten. Dat vond ik fijn en dat heb ik ook gedaan. Je mag ook altijd een rustig plekje zoeken voor jezelf, bijvoorbeeld in de verstopstoelen. Maar dat doe ik eigenlijk nooit.’

Moeilijk begin

Wie wel in de stoel gaat zitten, is een vijfjarige Syrische jongen die nog maar een maand op St. Paulus zit. Hij spreekt niet goed Nederlands en kan niet uitleggen waarom het hem in de klas even te veel werd. Een klasgenootje dat ook uit Syrië komt en al goed Nederlands spreekt, troost hem en vertaalt wat hij zegt. 


Babs Hanssen, juf van de kleuters: ‘Kinderen uit een asielzoekersgezin hebben het vaak moeilijk in het begin. Ze huilen, willen niet eten of meedoen met de groep. Via de ouders probeer ik erachter te komen wat er speelt. Daarvoor schakel ik altijd een tolk in. Ik heb nu drie nieuwe kinderen in de groep die uit Syrië komen. In plaats van een grote kring maak ik dan kleine groepjes, dat voelt voor die kinderen veiliger.’

‘Syrische kinderen voelen zich veiliger in kleine groepjes dan in een grote kring’
John Doe

Ook deze juf volgde onlangs nog de online cursus Trauma-sensitief lesgeven. Dat was goed om het team weer even scherp te stellen, vindt ze. ‘De cursus bevestigde voor ons dat we goed bezig zijn.’

Wat St. Paulus nog meer doet 

• Om gewenst gedrag te versterken en probleemgedrag te voorkomen, hanteert de school Schoolwide Positive Behaviour Support. Er zijn afspraken gemaakt over wat goed gedrag is en iedereen spreekt elkaar erop aan als het gedrag anders is. De kinderen weten hierdoor wat wel en niet mag.


• De school doet mee aan Handle With Care een initiatief waarbij de politie de school inlicht als ze bij een gezin langs is geweest, bijvoorbeeld vanwege huiselijk geweld. Zo kan de leerkracht er rekening mee houden dat een kind iets naars heeft meegemaakt.

De gesprekspartners zijn: 

  • Jeanette Niemeijer, beleidsadviseur huiselijk geweld in de gemeente Groningen

  • Marga Haagmans, hoofd innovatie en onderzoek bij Augeo Foundation

  • Majone Steketee, voorzitter van de raad van bestuur van het onafhankelijke onderzoeksinstituut Verwey-Jonker

Waarom is het onderzoek in negen regio’s nodig?

Haagmans: ‘Vier jaar geleden onderzocht het Verwey-Jonker Instituut de effectiviteit van de aanpak van huiselijk geweld in de vier grote steden, het G4-onderzoek.

Maar huiselijk geweld en kindermishandeling speelt natuurlijk niet alleen in grote steden. Misschien is de situatie in kleinere steden of de provincie anders dan in bijvoorbeeld een stad als Amsterdam, maar zeker weten doen we dat niet. Door de impact van huiselijk geweld in steden én kleinere gemeenten in beeld te brengen, krijgen we beter zicht op hoe het er landelijk voorstaat.’


Steketee‘In de grote steden doen we nu een vervolg op het G4-onderzoek. Zo interviewen we vierhonderd gezinnen die met huiselijk geweld te maken hadden. In de negen regio’s spreken we negenhonderd gezinnen; honderd per regio. Dat betekent dat straks 1300 gezinnen zijn onderzocht, door heel Nederland.’

Wat hebben we geleerd van het G4-onderzoek?

Steketee: ‘De uitkomsten waren vrij schokkend: een kwart van de kinderen had na anderhalf jaar nog last van traumaklachten. Hun gevoel van veiligheid was na hulp niet verbeterd. Bijna zestig procent van de kinderen kreeg na een melding van partnergeweld bij Veilig Thuis geen hulp. Niemand praatte met hen. Dat moet anders. Inmiddels werkt Veilig Thuis hopelijk beter samen en wordt meer geweld gestopt. Het is goed om te meten of dit ook zo is.’

‘De meeste kinderen kregen na partnergeweld geen hulp’
Majone Steketee

Niemeijer: ‘Groningen heeft in april als eerste gemeente in Nederland het Keurmerk Meldcode voor Kindermishandeling en Huiselijk geweld gekregen. Dit betekent dat ons protocol voldoet aan de wettelijke voorwaarden voor de Meldcode. Dat is heel mooi, maar als je kijkt naar herhaald huiselijk geweld wijkt Groningen niet af van de rest van het land. Dertig procent van de eerste meldingen wordt later nog eens gemeld. Dat is hoog, en dit zijn alleen de meldingen bij Veilig Thuis. Ik vrees dat het werkelijke percentage veel hoger ligt. Hulpverlening is dus niet in alle gevallen effectief.’

Wat wordt er precies onderzocht?

Haagmans: ‘De onderzoeksvragen hebben allemaal te maken met het stoppen van geweld en ervoor zorgen dat het nooit meer terugkomt. We willen een antwoord vinden op de vraag: zijn wij in staat om een einde te maken aan het geweld in een gezin en zo niet, wat is er dan nog nodig?’

Steketee: ‘Door hulpverleners wordt soms gedacht dat wij in de G4 en R9 onderzoek doen naar het functioneren van Veilig Thuis. Dat is niet zo. Wij volgen gezinnen anderhalf jaar, kijken welke hulp ze kregen nadat er een melding was bij Veilig Thuis, en meten wat ingezette hulp betekent voor het welzijn en welbevinden van alle gezinsleden. Veilig Thuis is een startpunt van het behandeltraject, het verwijst door naar hulp en begeleiding. Wij evalueren het hele traject. Het is niet de bedoeling om zwarte pieten aan te wijzen. We willen kijken wat er beter kan, maar ook wat er goed gaat. Gemeenten kunnen van elkaar leren.’

‘Het is niet de bedoeling om zwarte pieten aan te wijzen’
Majone Steketee

Haagmans: ‘Het onderzoek bestaat uit drie metingen, waarbij de deelnemende gezinnen drie keer worden geïnterviewd. Na zo’n meting kunnen gemeenten hun beleid meteen bijstellen. Ook gaan we als Augeo tussen de eerste en tweede meting een bijeenkomst organiseren voor de negen regio’s. Hier kunnen zij elkaar good practices laten zien en kunnen experts over hun onderwerpen of aanpak vertellen. Allemaal om te ondersteunen bij het bijstellen van beleid, als dat nodig is.’


Niemeijer: ‘Je zit als gemeente vaak toch op je eigen eilandje, terwijl je veel van elkaar kunt leren en elkaar kunt inspireren. We willen als gemeente graag de uitvoerende professionals ondersteunen.’

Was het erg zoeken naar regio’s die wilden meewerken?

Haagmans: ‘Nee, negen Veilig Thuis-regio’s meldden zich spontaan aan, heel beloftevol. Het betekent dat regio’s de behoefte hebben om naar hun beleid op het gebied van kindermishandeling te kijken en bereid zijn om het aan te scherpen.’


Steketee: ‘Het vraagt moed, want als regio laat je natuurlijk wel in je keuken kijken.’

Stond de gemeente Groningen meteen te juichen?

Niemeijer: ‘Omdat we midden in de transitie zitten, waardoor de nieuwe manier van werken nog niet helemaal is ingevoerd, was niet iedereen meteen enthousiast. We worden straks beoordeeld op de effectiviteit van onze aanpak kindermishandeling en huiselijk geweld. Dat betekent dat andere mensen iets gaan zeggen over wat we doen. Dat is kwetsbaar, ook politiek gezien. Maar het is tegelijkertijd een kans om te zien of wat we doen ook goed is en waar eventuele knelpunten zitten. Dat heeft uiteindelijk de doorslag gegeven. Iedereen in dit werkveld wil dat het geweld stopt. Er is veel betrokkenheid, op alle niveaus.’

‘Er is veel betrokkenheid, op alle niveaus’
Jeanette Niemeijer

Is dit onderzoek stiekem ook een manier om te kijken of de transitie jeugdzorg goed is verlopen?

Steketee (lachend): ‘Natuurlijk kijken we hoe het lokale veld functioneert. Hoe de wijkteams, sociale teams, of hoe ze ook heten, het doen. Ik verwacht dat de lichte gevallen naar hen gaan en de zwaardere naar de tweedelijnszorg, de meer specialistische hulp zoals de ggz.


Ik ben bang dat lokale teams het moeilijk vinden om geweld in een gezin bespreekbaar te maken. Dat komt denk ik doordat ze niet bekend zijn met geweld, het lastig vinden om erover te praten of mogelijk denken dat het geweld inmiddels wel gestopt is. Dit zagen we ook in de G4. Hulpverleners richten zich vooral op problematiek op het gebied van relatie, schulden of alcohol, waardoor het geweld-issue naar de achtergrond verdwijnt. Ik vind het belangrijk om te kijken naar hoe dit nu gaat. De transitie jeugdzorg is twee jaar aan de gang. Zo pril is het niet meer. Ik denk dat we de eerste balans aardig kunnen opmaken.’

‘De transitie jeugdzorg is niet meer zo pril. We kunnen de eerste balans opmaken’
Majone Steketee

Welke obstakels verwachten jullie?

Niemeijer: ‘De medewerking van gezinnen wordt nog wel een dingetje. Ze moeten echt het gevoel krijgen dat hun informatie veilig is en dat er objectief wordt geluisterd.’


Steketee‘Veilig Thuis levert ons contactgegevens van gezinnen, maar zij hebben de neiging om gezinnen te selecteren. Ze aarzelen bijvoorbeeld om gezinnen met een extra hoog risico aan te leveren, omdat ze bang zijn dat een student-onderzoeker in zo’n gezin gevaar loopt. Of ze geven al hulp aan een gezin en willen niet dat er ook nog een onderzoeker komt praten. Wij willen natuurlijk allerlei soorten gezinnen zien, anders is het onderzoek niet representatief. Als we uitleggen waarom, begrijpen ze het wel.’


Niemeijer: ‘Mijn eigen twijfel gaat over de privacy. Mensen werken dan wel anoniem mee, maar stel dat een onderzoeker in een gezin aanwijzingen ziet voor mishandeling, wat doe je dan? Als veiligheid in het geding is, wijkt alles.’


Steketee: ‘De student-onderzoekers krijgen een training waarin ze leren wat ze wel en niet mogen doen. Als zij iets zien wat niet oké is, praten ze daar met hun supervisor van het Verwey-Jonker over. Het is net als met de geheimhoudingsplicht van een arts of psychiater: als je denkt dat iemand gevaar loopt, gelden er andere richtlijnen en kom je in actie. Veiligheid gaat inderdaad boven alles.’

Wanneer zijn jullie tevreden?

Haagmans: ‘Het onderzoek is al geslaagd als gemeenten gaandeweg het onderzoek hun beleid aanpassen en hiervan de resultaten zien, want die worden meteen getoetst. Ik heb niet de illusie dat we kindermishandeling met het R9- en G4-onderzoek gaan oplossen, maar hoop op concrete projecten die zorgen voor verandering op de werkvloer. Betere samenwerking tussen verschillende partijen bijvoorbeeld, waardoor kinderen beter in beeld komen.’

‘Ik hoop op verandering op de werkvloer’
Marga Haagmans

Niemeijer: ‘Ik hoop natuurlijk dat in Groningen de hulp aan gezinnen goed uitpakt. Dat ze – zolang het nodig is – goed worden geholpen.’


Steketee: ‘Mijn antwoord is echt die van een onderzoeker: ik ben heel tevreden als we dertienhonderd gezinnen zover krijgen om die vragenlijst in te vullen. Met al die data kunnen we vervolgens aan de slag. Dat is de leuke fase, waarin we bij het Verwey-Jonker helemaal in ons element zijn. Aan de hand van die eerste ronde zullen er ook diepte-interviews komen. Daar selecteren we gezinnen voor, zodat we verschillende soorten problematiek goed kunnen onderzoeken.’

Welke verandering zouden jullie nu al willen doorvoeren?

Haagmans: ‘Verbazingwekkend vind ik dat niet iedereen in de omgeving van een kind op de hoogte is als er melding bij Veilig Thuis is gedaan of een kind uit huis is geplaatst. Ook scholen moeten het bijvoorbeeld weten als hun leerling te maken had met geweld. Zij zien een kind elke dag en kunnen het helpen en steunen. En signaleren is ook heel belangrijk.’


Niemeijer: ‘In Groningen zijn wij bij partnergeweld gestart met het project Intensief Casemanagement: bij huisverboden gaat nu een Intensief Casemanager in samenspraak met het hele gezinssysteem de hulp organiseren en volgen. Ik zou heel graag willen dat in álle casuïstiek met één casemanager wordt gewerkt, volgens een systeemgerichte methodiek. Sommige lokale teams in onze regio werken al zo, maar lang nog niet alle.’


Steketee: ‘Bij huiselijk geweld wordt niet altijd met kinderen gesproken. Dit vind ik niet goed. En er zou áltijd gecheckt moeten worden wat de schade bij kinderen is. Zodat gespecialiseerde zorg en aandacht voor hen gewaarborgd is.’

‘Er zou áltijd gecheckt moeten worden wat de schade is’
Marga Haagmans

Van G4 naar R9

Het G4-onderzoek liep van 2009 tot 2013 en analyseerde de effecten van de aanpak van huiselijk geweld binnen gezinnen in de vier grote steden. Het R9-onderzoek, in negen Veilig Thuis regio’s, is een aanvulling daarop. 

211 ouders en 396 kinderen uit Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht werden voor het G4-onderzoek gevolgd door het Verwey-Jonker Instituut. Vanaf het moment dat ze aangemeld waren bij een Steunpunt Huiselijk Geweld of een hulpverleningsinstelling tot anderhalf jaar daarna. Het ging om gezinnen waarbinnen veelvuldig ernstig psychisch en fysiek geweld had plaatsgevonden in de partnerrelatie.

De meest opvallende conclusie uit dit G4-onderzoek was:

ook bij deze ernstige gevallen is het niet vanzelfsprekend dat er na melding ook daadwerkelijk hulp of ondersteuning op gang komt. Bijna één op de tien gezinnen en bijna twee op de tien ouders ontvingen geen hulp. Zes op de tien kinderen uit deze gezinnen kregen geen enkele vorm van hulp aangeboden. Werd wel hulp geboden, dan werkte deze onvoldoende: de helft van de respondenten zei dat de partner na anderhalf jaar nog steeds fysiek gewelddadig was. Er was in het eerste jaar een sterke afname van het aantal geweldsdelicten, maar daarna nog maar een geringe afname.

Een langdurig geweldspatroon kan alleen doorbroken worden met hulp van gespecialiseerde professionals,

concludeerden de onderzoekers. En er is nog geen integraal en systemisch hulpaanbod. Ook wordt nog voornamelijk hulp aan de moeder aangeboden. Daarmee krijgt zij veel te veel alleen de verantwoordelijkheid om de veiligheid van haarzelf en de kinderen te waarborgen, aldus de G4-onderzoekers.

Het R9-onderzoek

Dit onderzoek moet de deelnemende gemeenten en de landelijke overheid inzicht geven in de effecten en resultaten van hun beleid met betrekking tot de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling en de hulpverleningstrajecten. Het onderzoek is gestart in januari 2017.


Augeo Foundation en het ministerie van VWS financieren het onderzoek in de negen Veilig Thuis regio’s, maar gemeenten betalen zelf ook een kleine bijdrage.


De Veilig Thuis-regio’s die deelnemen aan R9 zijn: Kennemerland, Flevoland, Groningen, Midden-Brabant, Noord-Oost Brabant, Twente, Zaanstreek-Waterland, Gooi- en Vechtstreek en IJsselland.

Centrale onderzoeksvragen R9
  • Is er sprake van herhaling van partnergeweld / kindermishandeling?

  • In hoeverre is de veiligheid gegarandeerd en op welke wijze?

  • In hoeverre is er een afname van geweldservaringen bij slachtoffers en kinderen?

  • In hoeverre is er herhaling van geweld door de plegers?

  • Is er sprake van verbetering van het welbevinden en persoonlijk functioneren van de ouders, ook in de hoedanigheid van opvoeden?

  • In hoeverre is er een afname van traumatisering en probleemgedrag van de kinderen die slachtoffer/getuige zijn van huiselijk geweld?

Rondetafelgesprek

Huiselijk geweld speelt niet alleen in grote steden

Hoe effectief is de aanpak van gemeenten bij kindermishandeling en huiselijk geweld? Eerder onderzoek in de vier grote steden (G4) leverde schokkende inzichten op. Afgelopen januari ging een uitgebreidere studie van start in negen regio’s (R9). Wat verwachten we daarvan? Drie betrokkenen in gesprek.

Auteur: Deborah Ligtenberg  |  Fotografie: Roelof Pot

Brief aan...

In deze rubriek vertelt een jongere over een lastige situatie in zijn of haar jeugd - en hoe professionals daar op reageerden.

Ricko vertelt hoe de wethouder van zijn gemeente hem had kunnen helpen

Beste wethouder met portefeuille Jeugd,

Wij kennen elkaar niet. En toen mijn situatie speelde, was u nog niet verantwoordelijk voor de jeugdzorg in onze gemeente. Toch wil ik u graag mijn situatie uitleggen, in de hoop dat andere probleemjongeren beter begeleid worden dan ik. Zodat zij met meer vertrouwen naar hun toekomst kijken.


Ik geef toe dat ik geen makkelijke jongen ben. Als kind al was ik onhandelbaar thuis. Ik was hondsbrutaal, agressief, had woedeaanvallen en sloeg om me heen. Mijn ouders moesten me soms met hun tweeën vasthouden. Ze wisten nauwelijks hoe ze met me moesten omgaan. De leerkrachten op school konden me niet aan en al heel jong weigerde ik nog naar school te gaan. 

Op mijn zesde bleek dat ik ADHD en PDD-NOS had. Ik kreeg medicatie, maar die hielp onvoldoende. Thuis wonen ging niet meer, ook doordat mijn ouders altijd aan het werk waren en me niet de aandacht konden geven die ik nodig had. Er kwam een voogd die ingreep.


De tijd die ik daarna in de crisisopvang doorbracht, was echt verschrikkelijk. Je zit daar te wachten tot je een plek krijgt op een normale groep. Dat duurde veel te lang door de enorme wachtlijst. Ik was daar geen lieverdje, maar of het nou hielp om me af en toe drie dagen op mijn kamer op te sluiten?


Daarna woonde ik in verschillende instellingen. Ik kreeg de standaard zorg die iedereen kreeg, terwijl de jongeren in mijn groep heel andere stoornissen hadden dan ik. Het maakte dat ik me een nummer voelde, alsof ik in een strafkamp zat. Terwijl het een plek moest zijn waar ik aan mezelf kon werken. Ik vroeg om een andere therapie die meer bij mijn situatie aansloot. Maar die kreeg ik niet. Nooit had ik het gevoel dat er iemand écht naar me luisterde. Terwijl ik juist mijn best wilde doen om weer gewoon naar huis te kunnen. Ik wilde weer naar een gewone school. 

Het ergst vond ik misschien nog wel dat ik geen vriendschappen kon opbouwen: elke keer als ik te oud werd voor een groep, plaatsten ze me over naar een andere groep. Het was een eenzame tijd.


Ik weet dat ik een stoornis heb, snel boos ben en me slecht kan concentreren. Maar met een liefdevolle aanpak hadden jullie veel meer met me kunnen bereiken. Ik voelde me een hopeloos geval dat van hot naar her werd gestuurd. Doordat er overal wachtlijsten waren, moest ik steeds lang wachten voor er weer een stap werd gezet. Ik kreeg het gevoel dat iedereen maar wat met me solde. Zo van: als hij achttien is, kunnen we hem uit het systeem gooien en zijn we ervanaf.


Inmiddels ben ik bijna achttien en zit ik op kamertraining. Hier leer ik wat ik nodig heb om straks zelfstandig te kunnen functioneren in de maatschappij. Straks moet ik hier weg. Studiefinanciering aanvragen, woonruimte vinden… Ik moet het allemaal zelf regelen.


Ergens ben ik blij dat ik straks geen bemoeienissen van begeleiders meer heb. Aan de andere kant twijfel ik eraan of ik al helemaal voor mezelf kan zorgen; ik ben heel onzeker en de afgelopen jaren vormen niet echt een stabiele basis. 

Met mijn ouders heb ik inmiddels weer een goed contact, maar zij hebben geen geld om me te helpen. Ik hoop dat ik straks word toegelaten tot de opleiding voor bakker/patissier, zodat ik serieus aan mijn toekomst kan gaan werken. Het zal met vallen en opstaan vast lukken, maar het is allemaal nog best onzeker nu. Ik denk dat ik met een betere begeleiding steviger in mijn schoenen had gestaan.


Hartelijke groet,

Ricko

Drie tips voor gemeenten
over de zorg aan (bijna) achttienjarigen

Drie tips voor gemeenten

Over zorg aan (bijna) achttienjarigen

1.

Jongeren die achttien worden en zorg nodig hebben, mogen niet ineens zonder hulp komen te staan. Onderzoek als gemeente daarom de vraagstukken én oplossingen rondom de overgang van zorg.

Richt bijvoorbeeld preventieve hulp in door de jongere te laten bijstaan door een ervaringsdeskundige, zoals bij het project ExPex gebeurt. Of laat je als gemeente zelf inlichten over wat nodig is voor de (bijna) achttienjarigen, zoals het project I’m Ready. De jongeren van dit project adviseren onder meer om al te beginnen met zelfredzaamheid vanaf zestien jaar.

Inspiratie voor een betere overgang is ook hier te vinden.

2.

Het is belangrijk dat organisaties integraal kunnen samenwerken in plaats van dat er steeds naar een andere instantie wordt doorverwezen. Wijkteamwerkers en andere lokale hulpverleners spelen hierin een belangrijke rol. Zij zouden op een gelijkwaardige basis moeten samenwerken met jongeren en de regie zo veel mogelijk bij hen laten. Luister goed naar hun verhalen, ervaringen en opvattingen. Doe samen met de cliënt wat nodig is en neem ook samen verantwoordelijkheid. Houd de jongere ook in de toekomst in beeld, dit kan door een Toekomstplan op te stellen.

3.

Zorg als gemeente dat je de ‘onzichtbare’ jongeren in beeld hebt, dus de (bijna) achttienplussers die geen werk hebben, onderwijs volgen of een uitkering ontvangen. Iedere doelgroep heeft een andere aanpak en ander beleid nodig. Zo voorkom je problemen en kosten op langere termijn. Investeer in duurzame ondersteuning van alle doelgroepen.

Meer informatie

• Kijk op de website van het NJi 

6x  
trauma-sensitief werken

Wereldwijd worden nieuwe ideeën ontwikkeld voor trauma-sensitief omgaan met kinderen. Amerika loopt voorop. Een greep uit de inspirerende initiatieven die daar genomen worden om de schade van ingrijpende jeugdervaringen te beperken.

Auteur: Edith Geurts  |  Fotografie bron: Paper Tiger Documentary

Wat is trauma-sensitief werken?

Een trauma-sensitieve aanpak houdt in dat beroepskrachten:

  • Zich bewust zijn van de mogelijke impact van ingrijpende ervaringen op het dagelijks leven van volwassenen en kinderen;

  • Stressklachten die het gevolg zijn van ingrijpende ervaringen herkennen;

  • Op een goede, ondersteunende manier met mensen omgaan, zodat hun stressniveau gedurende het contact kan dalen en hun natuurlijke veerkracht kan groeien.

6x 

trauma-sensitief werken

1. Vertrouwen geven met vijf gebaren

1. Vertrouwen geven met vijf gebaren

Wat kunnen omstanders doen om kinderen te ondersteunen die het slachtoffer zijn van huiselijk geweld? Om het publiek daarvan bewust te maken, is de Amerikaanse website Changing Minds gestart. De site biedt wetenschappelijke informatie over de negatieve invloed van geweld op de (hersen)ontwikkeling van kinderen. Maar ook over wat een betrouwbare volwassene voor een getraumatiseerd kind kan betekenen door als volwassene vijf ‘gebaren’ te maken. Het gebaar Vieren (Celebrate) bijvoorbeeld gaat over het positief bevestigen van kleine en grotere prestaties van kinderen, met een high five, een glimlach of gejuich; het gebaar Samenwerken (Collaborate) gaat over hoe je kinderen kunt helpen conflicten te vermijden en om te gaan met tegenslag. 


Alle gebaren zijn concreet en zinvol ingevuld met leeftijdsspecifieke en omgevingsgebonden informatie. Bij de website hoort een toolkit waarin onder meer posters, tips, video’s en webbanners te vinden zijn. Allemaal om het begrip te vergroten over wat kinderen meemaken en hoe zij ondersteund kunnen worden.

2. Kennis delen over voorkomen en herstellen

2. Kennis delen over voorkomen en herstellen

De internationaal georiënteerde website ACEs Connection[link: www.acesconnection.com/ ] is dé digitale ontmoetingsplek voor iedereen die geïnteresseerd is in trauma-sensitief werken en zich bezighoudt met het voorkomen van ingrijpende jeugdervaringen en herstellen ervan.


Het netwerk is opgericht naar aanleiding van het baanbrekende onderzoek van Felitti en Anda (1998) naar Adverse Childhood Experiences (letterlijk: nadelige jeugdervaringen) waaruit bleek dat de negatieve gevolgen van kindermishandeling tot ver in de volwassenheid merkbaar zijn. Zo leven deze kinderen later vaker in armoede, hebben ze vaker een verslaving, psychische problemen en zelfs ziekten. Het netwerk wil wereldwijd kennis verspreiden over ACEs, de grote impact ervan op de gezondheid en het gedrag, én over trauma-sensitief omgaan met door jeugdervaringen beschadigde kinderen.


Wie zich registreert op bovenstaande website (klik op ‘join’) krijgt wekelijks een update over de nieuwste inzichten in trauma-sensitief werken en kan zich aansluiten bij diverse groepen om te discussiëren met vakgenoten.

3. Trauma-sensitieve highschool

3. Trauma-sensitieve highschool

Vechtpartijen, schorsingen en schooluitval. Daarmee had de Lincoln Alternative High School in Washington veelvuldig te maken. Tot de directeur, Jim Sporleder, op een conferentie hoorde over de ACE Study en de effecten die ingrijpende jeugdervaringen kunnen hebben op het gedrag en de hersenen van kinderen. Hij begreep daardoor dat hij de problemen op zijn school pas kon oplossen als hij aandacht besteedde aan de omstandigheden waarin de leerlingen thuis opgroeiden. Niet door de thuissituatie op te lossen (velen van hen leven in armoede, met verslaafde of psychisch zieke ouders, in een gewelddadige buurt), maar door leerlingen tenminste op school een veilige plek te bieden.


Sporleder bedacht hiervoor samen met zijn staf en de leerlingen zelf manieren om zijn school om te vormen tot een trauma-senstieve school. Inmiddels zijn alle docenten getraind in trauma-sensitief lesgeven, krijgen leerlingen uitleg over de invloed die hun thuissituatie kan hebben op hun gedrag, hun emoties en hun leerprestaties en worden leerlingen niet geschorst of weggestuurd, maar opgevangen in een daarvoor ingericht lokaal, met een speciaal opgeleide volwassene die hen begeleidt en ondersteunt.


De aanpak van deze highschool heeft succes: in drie jaar is het aantal vechtpartijen op school met 75 procent afgenomen, het aantal schorsingen met 85 procent en vijf keer zoveel leerlingen haalt het diploma.


Lees een interview met de schooldirecteur. 

Over de aanpak van deze highschool werd een documentaire gemaakt: Paper Tigers. Zes leerlingen zijn daarvoor een jaar lang gevolgd. Zoals Aron, die voor zijn psychisch zieke moeder zorgt en met wie nauwelijks oogcontact mogelijk is. Je ziet hem langzaam opbloeien. En Kelsey, hij groeit op bij een heroïneverslaafde moeder, worstelt zelf ook met verslaving en gewelddadige relaties. De documentaire Paper Tigers is te bestellen op Amazon.

4. Andere inspirerende scholen 

4. Andere inspirerende scholen 

In heel Amerika zijn scholen te vinden die op een trauma-sensitieve manier omgaan met leerlingen. Een paar aansprekende voorbeelden:

Een middelbare school in Minnesota

Deze school screent leerlingen op risicofactoren die het leren mogelijk in de weg staan, zoals drugsgebruik, crimineel verleden, getuige van geweld thuis of in de buurt, en leert hen hoe ze zich beter op hun schoolwerk kunnen concentreren.

Een basisschool in de stad Spokane

Alle leerkrachten werden geschoold over de effecten van ingrijpende jeugdervaringen op de hersenen en het gedrag van kinderen. Zij begrijpen leerlingen nu beter en weten hoe ze te ondersteunen. Met als gevolg dat er minder agressie is binnen de school en de scores op lees- en rekentesten zijn verbeterd.

Philadelphia

Hier is voor leerkrachten van zowel basis- als voortgezet onderwijs een trainingsprogramma ontwikkeld. Het doel van dat programma is dat leerkrachten kinderen helpen ontspannen, zodat ze kunnen herstellen van de ingrijpende stresservaringen en weer toekomen aan leren.

San Diego & Australië

Andere, soortgelijke programma's lopen in San Diego en Australië, waar het programma TRUST heet: Trauma, Understanding and Sensitive Teaching.

Lees hoe het in San Diego werkt.

Lees hoe het in Australië werkt.

5. Wegwijzer naar veerkracht

5. Wegwijzer naar veerkracht

Resilience, ofwel veerkracht, is het vermogen om bij ernstige tegenslag terug te veren, goed te functioneren en verder te groeien. Om zowel individuen, gezinnen, organisaties als hele gemeenschappen te kunnen laten herstellen na ingrijpende gebeurtenissen is een handig hulpmiddel bedacht: de Roadmap to resilience


De route op deze wegwijzer begint met het openen van een gesprek over de invloed van ingrijpende jeugdervaringen op het verdere leven van mensen. Vervolgens kan er gezocht worden naar initiatieven binnen de organisatie (of naar organisaties binnen de gemeenschap) die al werken volgens de principes van trauma-sensitief handelen. Vervolgens kunnen publieke discussies worden georganiseerd en krijgen alle professionals scholing in trauma-sensitief werken.


De wegwijzer geeft meer achtergrondinformatie.

Bekijk ook deze interactieve infographic.


6. Leren van elkaars ervaringen 

6. Leren van elkaars ervaringen 

Nog een initiatief dat ontstond naar aanleiding van de ACE Study van Felitti en Anda: de virtuele leergemeenschap MARC. Hierin delen regio’s informatie en lessen over hoe je trauma-sensitief werken doorvoert in de verschillende organisaties. Met als doel best practices aan te wijzen en gezamenlijk manieren te ontwikkelen om te meten of het werkt.


Veertien Amerikaanse regio’s hebben al een eigen trauma-sensitieve gemeenschap opgezet, meer regio’s en steden zullen volgen. In zo’n trauma-sensitieve gemeenschap geldt het uitgangspunt: iedereen handelt vanuit het besef dat veel mensen ingrijpende jeugdervaringen hebben en daar ernstige gevolgen van kunnen ondervinden. Elk handelen is er daarom op gericht mensen te helpen zich veilig te voelen en te herstellen.

De afkorting MARC staat voor Mobilizing Action for Resilient Communities.

Hugo de Jonge, wethouder in Rotterdam:

‘We zijn bloedfanatiek op de aanpak van kindermishandeling’

Rotterdam maakt zich sterk voor een consequente aanpak van kindermishandeling en trauma-sensitief werken. Hugo de Jonge, de wethouder Onderwijs, Jeugd en Zorg: ‘Ook leerkrachten moeten er oog voor krijgen.’

Hugo de Jonge, wethouder in Rotterdam:

‘We zijn bloedfanatiek op de aanpak van kindermishandeling’

Auteur: Annette Wiesman  |  Fotografie: Roelof Pot

Rotterdam maakt zich sterk voor een consequente aanpak van kindermishandeling en trauma-sensitief werken. Hugo de Jonge, de wethouder Onderwijs, Jeugd en Zorg: ‘Ook leerkrachten moeten er oog voor krijgen.’

Als eerste Nederlandse gemeente hebben jullie trauma-sensitief werken op de agenda gezet. Waarom? 

‘Wie wordt overvallen, krijgt slachtofferhulp. Maar mishandelde kinderen krijgen nauwelijks hulp om hun trauma’s te verwerken. Van april tot september dit jaar loopt er daarom een pilot in onze gemeente: alle kinderen die in onderzoek zijn bij Veilig Thuis worden gescreend op trauma’s. Die zullen in de vervolgzorg behandeld moeten worden. Ook leerkrachten moeten oog krijgen voor trauma-sensitief werken en stressklachten bij kinderen gaan herkennen die het gevolg kunnen zijn van kindermishandeling.


In Rotterdam hebben 17.500 mensen te maken met huiselijk geweld of kindermishandeling. Daarmee is dat het grootste geweldsprobleem in onze samenleving. We weten bovendien dat een belangrijk deel van huiselijk geweld en kindermishandeling van generatie op generatie overgaat. Dat maakt het dubbel belangrijk dat kinderen hun trauma’s verwerken. Zo voorkom je dat ze later opnieuw slachtoffer worden van huiselijk geweld of dat ze later zelf pleger worden, wat ook veel voorkomt.’

‘Het doel waarmee een hulpverlener over de vloer komt, bepaalt zijn blik’
John Doe

Wat is er verder bijzonder aan de Rotterdamse aanpak?

‘Onze integrale wijkteams doen standaard een uitgebreide intake. En ze zijn bij woonoverlast, schuldproblematiek, psychische en andere problemen altijd waakzaam: hoe is het met de kinderen? Door schade en schande hebben we geleerd dat dit nodig is, omdat je die gezinnen regelmatig later opnieuw tegenkomt, in verband met huiselijk geweld of kindermishandeling.


Het doel waarmee een hulpverlener over de vloer komen, bepaalt zijn blik. Als hij bij mensen met schulden thuiskomt, neemt hij zijn gereedschapskist schuldenproblematiek mee. Maar hulpverleners horen zich ook af te vragen: hoe verzorgen deze ouders hun kinderen als het geld halverwege de maand op is? En wat betekenen de stress en ruzies over schulden voor de kinderen?


Daarnaast hebben we nu meer oog voor kinderen in de vrouwenopvang. Net als hun moeder hebben zij traumatische ervaringen achter de rug. Als ze jaren getuige zijn geweest van huiselijk geweld of slachtoffer zijn geweest van mishandeling, gaan de gevoelens daarover niet vanzelf over. Sinds april vorig jaar krijgen deze kinderen ook traumascreening en behandeling. Doordat we bij iedere indicatiestelling kijken wat ze nodig hebben, is er veel meer aandacht voor hun positie.’

Als scholen subsidie aanvragen, stellen jullie bepaalde eisen.

‘Gemiddeld zit er in elke klas een kind dat te maken heeft met kindermishandeling. Daarom zijn we hier als gemeente bloedfanatiek op. We stellen drie eisen aan scholen: ze moeten werken met het computersysteem SISA (Samenwerkingsinstrument Sluitende Aanpak, de Rotterdamse Verwijsindex Risicojongeren), de Meldcode gebruiken en een aandachtsfunctionaris huiselijk geweld en kindermishandeling hebben. 

Het SISA wordt gebruikt als professionals uit verschillende disciplines zich zorgen maken over een kind. Als twee professionals een signaal afgeven over hetzelfde gezin, is er een match. Mijn vrouw is schoolmaatschappelijk werker en kreeg gisteren nog zo’n bericht. Zij neemt dan contact op met de andere professional, om te bespreken wat er is.


Vier grote schoolbesturen binnen het primair onderwijs, BOOR, RVKO, PCBO en Kind en Onderwijs Rotterdam hebben een werkgroep gevormd om te onderzoeken waar de problemen liggen bij het signaleren van kindermishandeling en het gebruiken van de Meldcode kindermishandeling en SISA. Ze maakten al een handreiking, zodat scholen kinderen in nare omstandigheden eerder zien en kunnen ondersteunen.

We hebben een speciaal team opgezet dat screent of scholen hun aanpak kindermishandeling op orde hebben. Dat werkt goed.


Sommige scholen melden nooit en beweren dat kindermishandeling bij hen niet voorkomt. Dat is statistisch onmogelijk. Ons team vraagt dan door: heb je een aandachtsfunctionaris? Wat is de laatste keer dat er in het team aandacht voor dit thema is geweest? Voor sommige scholen blijkt dit thema onontgonnen terrein. Daarom zijn we nu in gesprek met een groot aantal schoolbesturen om ál hun leerkrachten te laten scholen in het signaleren van kindermishandeling en over de gevolgen ervan. We hopen uiteindelijk met alle Rotterdamse scholen die afspraak te kunnen maken.’

Hoe monitoren jullie kinderen die al in beeld zijn?

‘Ons team heeft in samenwerking met Veilig Thuis een aantal nieuwe parameters opgesteld, bijvoorbeeld: hoe lang duurde het geweld voordat dit gemeld werd bij Veilig Thuis. Voorheen was dat gemiddeld vijf jaar, met gemiddeld dertig geweldsincidenten. Dat is nu, door onze aanpak van scholen en de nieuwe benadering van de wijkteams, gedaald naar anderhalf jaar.


Om te meten of een interventie op de lange termijn effect heeft, is meerjarig onderzoek nodig. Daarom hebben we samen met de drie andere grote steden de bijzondere leerstoel Intergenerationele Overdracht van Huiselijk Geweld ingesteld aan de Erasmus Universiteit en opdracht gegeven om dat langetermijnonderzoek te doen.’

Is traumazorg in jullie stad harder nodig dan elders?

‘Onze stad heeft een diverse bevolking, waardoor we meer schadelijke, traditionele praktijken zoals huwelijksdwang en vrouwenbesnijdenis zien dan elders. Ook zijn er heel veel mensen met schulden, wat inderdaad kan leiden tot fors huiselijk geweld. Maar laten we hier geen probleem van allochtonen en mensen met lage inkomens van maken; huiselijk geweld komt overal voor. Onder hogere inkomensgroepen zie je weer vaker vechtscheidingen, die ook schadelijk zijn voor opgroeiende kinderen.


In kleine gemeenten bestaat weleens de indruk dat kindermishandeling en huiselijk geweld een typisch grote-stadsprobleem. Dat is niet waar. Kindermishandeling is overál in Nederland het grootste geweldsprobleem.’

‘Protocollen zijn belangrijk, maar belangrijker is dat we elkaars mobiele nummer hebben’
John Doe

Hebben professionals sinds de transitie nieuwe ‘olifantenpaadjes’ gevonden, zoals u het eerder noemde? 

‘We hadden voor 2015 een heel beroerd stelsel met vijf financieringsstromen en vier overheidslagen. Als er informatie over een kind werd uitgewisseld, was dat eigenlijk puur te danken aan de inzet van de professional. Nu is de gemeente de regisseur van de keten. Er is één wethouder die wakker ligt als de zaken niet goed gaan. Ik geloof heel erg in het nieuwe stelsel, met zorg dicht bij huis.


Maar bij zo’n grote stelselwijziging kun je de verwachtingen die je ervan mag hebben niet met een vingerknip waarmaken. Protocollen zijn best belangrijk, maar nog belangrijker is dat mensen uit verschillende domeinen elkaars mobiele nummer hebben. Je kunt gezwollen beleidstaal uitslaan over kwaliteit van zorg, uiteindelijk zijn het mensen die de goede dingen doen of nalaten.’

‘Ik weet uit ervaring: als jíj die stap niet zet in dat gezin, doet misschien niemand het’
John Doe

Waarom houdt u zich zo intensief met dit thema bezig?

‘Ik werkte tussen 1999 en 2004 op een school in een van de slechtste wijken van Rotterdam. Ik weet uit ervaring: als jíj die stap niet zet in dat gezin, doet misschien niemand het. Als wethouder heb ik daarna nog veel meer gezien. Bijvoorbeeld kinderen van verslaafde ouders die verslaafd geboren worden en meteen onder toezicht worden gesteld. Die rauwheid kende ik nog niet. En dan de omvang van de cijfers. Van alle dossiers die ik op mijn bureau heb gehad, is dat cijfer van 17.500 Rotterdammers die slachtoffer zijn van huiselijk geweld en kindermishandeling, het meest blijven hangen. Als je beseft dat dit het grootste geweldsprobleem van Nederland is, weet je: met die ernst moeten we dit ook aanpakken.’

Hugo de Jonge (39)

Als CDA-wethouder in Rotterdam is hij sinds 2010 verantwoordelijk voor Onderwijs, Jeugd en Zorg. De Jonge is lid van het algemeen bestuur van de GGD Rotterdam Rijnmond en voorzitter van het samenwerkingsverband Jeugdhulp Rijnmond. Eerder was De Jonge basisschoolleraar, werkte hij op het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en tussen 2015 en 2016 was hij lid van de Taskforce Kindermishandeling.

BN'er langs de meetlat

‘Mijn vaders verslaving werd een deel van mij’

Radio- en televisiepresentator Diana Matroos groeide op in een gezin met een drugsverslaafde vader. Zij zorgde voor hem, in plaats van andersom. ‘Niemand vroeg hoe het met mij ging.’ 

BN'er langs de meetlat

'Mijn vaders verslaving werd een deel van mij'

Radio- en televisiepresentator Diana Matroos groeide op in een gezin met een drugsverslaafde vader. Zij zorgde voor hem, in plaats van andersom. ‘Niemand vroeg hoe het met mij ging.’

Auteur: Deborah Ligtenberg  |  Fotografie: William Rutten

BN'er langs de meetlat

In deze rubriek vertelt een bekende Nederlander over zijn of haar jeugd. Hoofdredacteur Mariëlle Dekker bepaalt op basis van de ernst van de ervaringen de ACE-score (Adverse Childhood Events). De beroemde ACE-vragenlijst van dr. Vincent Felitti meet tien vormen van kindermishandeling. Lees de ACE-score van Diana Matroos onderaan het artikel.

‘Als kind wilde ik gewoon net als alle andere kinderen zijn. Daarom nodigde ik vrienden liever niet uit bij mij thuis. Ik vertelde ook aan zo min mogelijk mensen dat mijn vader drugsverslaafd was. Dat was natuurlijk niet goed, want als je deelt waar je mee zit, voel je je minder alleen. Maar misschien is het wel een beetje veel gevraagd van een kind om zelf aan te geven dat het hulp nodig heeft. Daarom is het ook zo jammer dat de leerkachten op school en de hulpverleners van mijn vader nooit vroegen hoe het met mij en mijn twee jaar jongere broertje ging. Dat is de reden dat ik nu mijn verhaal vertel. Ik wil graag dat hulpverleners weten hoe belangrijk het is om aandacht te besteden aan kinderen van ouders die drugsverslaafd zijn.’

Gepassioneerd

‘Ik heb fijne herinneringen aan mijn vader. Hij is een heel gepassioneerd mens, sociaal ook. Net als ik vindt hij het mooi om het leven te analyseren en heeft hij interesse in wat er speelt in de maatschappij. Vroeger al hield hij van muziek en entertainen. Ik speelde piano en danste op hoog niveau − we hadden veel gemeen en hij begreep mij goed. 

Het verwarrende was alleen dat ik de ene keer een heel fijn gesprek met hem kon hebben en de andere keer helemaal niet, omdat hij dan heel anders was. Zijn drugsgebruik stond tussen ons in.

Toen ik werd geboren, experimenteerde mijn vader al met drugs. Op mijn tweede was hij verslaafd aan heroïne. In die tijd was er niet veel over deze drug bekend. Later vertelde mijn vader dat hij tijdens een voetbalwedstrijd weleens een trekje nam van een heroïnejoint. Gewoon leuk, met vrienden. Terwijl deze drug is ontzettend verslavend is.


In het begin kon hij redelijk omgaan met zijn verslaving, maar dat werd steeds moeilijker. Hij was soms een tijd van de radar. Dan maakte ik mij ontzettend ongerust. Waar was hij? Leefde hij nog? Mijn moeder was de stabiele factor. Natuurlijk vroeg ik weleens aan haar waar hij was, maar zij wist het ook niet. Ze bleef rustig en zei dat het allemaal wel goed zou komen, maar dat nam mijn angst niet weg dat mijn vader iets zou overkomen. Deze periodes waren veel moeilijker dan wanneer hij thuis was en we zijn verslaving van dichtbij meemaakten, want dan wisten we tenminste hoe het met hem ging.


Ik maakte me veel zorgen, waardoor de verhouding ouder-kind totaal werd omgegooid. Ik maakte mij zorgen over hem, in plaats van andersom. Je ouders zijn je ankers, je trekt je aan hen op. Als dat niet kan, ga je ze helpen. Simpelweg omdat je ongelooflijk veel van ze houdt. Dat is precies wat er tussen mij en mijn vader gebeurde.’

Diana Matroos (45)

groeide op in Amsterdam en studeerde Culturele en Maatschappelijke Vorming. Later volgde ze de richting ‘interview’ op de School voor Journalistiek. In 1999 begon ze als redacteur bij RTL Nieuws. Ze was presentator van 4 in het Land, Editie NL, RTL Z en RTL Nieuws. Sinds juli 2012 werkt ze bij BNR Nieuwsradio. Diana woont samen met een partner en twee zoons.

Vol hoofd

‘Op mijn zesde gingen mijn ouders uit elkaar. Dat was beter, zo voelde ik dat ook. Doordat ik niet meer hoefde te piekeren over waar mijn vader uithing en ik minder van zijn verslaving meemaakte, kwam er rust. Op zijn goede momenten kwam mijn vader langs en at hij vaak mee. Dat hij in ons leven bleef, was heel waardevol.

De zorgen om hem bleven wel. Na de basisschool ging ik naar het gymnasium, maar via het atheneum kwam ik uiteindelijk op de havo terecht. Mijn hoofd zat zo vol, dat ik te weinig ruimte had om te leren.

Mijn vaders verslaving heeft mijn hele jeugd bepaald. Ik voelde me zo verantwoordelijk dat zijn verslaving een deel van mij werd. Het was ook míjn probleem. Ik schaamde me ervoor en kreeg een minderwaardigheidscomplex. Heel gek, want ik kon er niets aan doen. Het was heel goed geweest als ik daarbij geholpen was, bijvoorbeeld door een juf of meester. Ik verbaas me er nog steeds over dat niemand vroeg hoe het met mij ging en of ik het allemaal wel trok. Ik denk dat het me had geholpen om er beter mee om te gaan. Ik had me dan misschien ook minder eenzaam gevoeld.


Gelukkig had ik veel steun aan mijn moeder. We zaten in hetzelfde schuitje en zij wist dus goed wat ik voelde. Ze was er voor mij en gaf ruimte aan mijn gevoel. Bijvoorbeeld door een goed gesprek of een knuffel. Ik had ook veel aan een benedenbuurvrouw, een jonge vrouw met wie ik veel plezier had. Niet dat ik veel met haar over de problemen thuis praatte, het was vooral fijn om een plek te hebben waar het niet zo zwaar voelde. Bij haar was het gezellig en relaxed.’

‘Laat je zelfbeeld niet bepalen door je ouders’
John Doe

Balletlessen

‘Dansen was alles voor me, een grote uitlaatklep. Toen mijn moeder in de bijstand terechtkwam en mijn balletlessen niet meer kon betalen, heeft de benedenbuurvrouw dat gedaan. Ik hoorde dit pas jaren later. Ze wilde niet dat ik het wist, ze hoefde geen schouderklopje. Het ging haar erom dat ik lekker bleef dansen.


Ik ben heel blij dat mijn vader inmiddels van de drugs af is. Het gaat goed met hem en we hebben contact. Met mij gaat het ook goed. Mijn cadeau is dat ik als een sterk meisje ben geboren, dat andere keuzes wist te maken dan mijn vader. Je ziet zo vaak dat het anders gaat. Dat kinderen van verslaafde ouders zelf ook aan de drugs raken.

Toen ik een jaar of dertig was, ben ik in therapie gegaan. Daarin heb ik mezelf geheeld, maar de littekens zijn gebleven. Ik kan bijvoorbeeld moeilijk voor mezelf kiezen en heb altijd het gevoel dat ik andermans problemen moet oplossen. Het positieve is dat ik door mijn jeugd een enorme vechtersmentaliteit heb gekregen. Ik voel mijn kracht, mij krijg je niet klein.


Ik vind het heel belangrijk dat hulpverleners in een gezin ook altijd naar de kinderen vragen. Leer kinderen van een verslaafde ouder dat zij hun zelfbeeld niet hoeven te laten bepalen door die ouder. Zij zijn niet verantwoordelijk voor zijn of haar pijn.’

Diana’s ACE-score: 2

‘Zeker 23.000 Nederlandse kinderen groeien op met een ernstig verslaafde ouder. Voor een Klokhuis- uitzending over kindermishandeling werd het aangrijpende liedje Twee vaders gecomponeerd, waaraan ik moest denken toen ik het verhaal van Diana las.

Ik heb één vader, maar eigenlijk zijn het er twee. De één helpt bij mijn huiswerk, koopt cadeaus en neuriet blij. De ander schreeuwt en drinkt en slaat ook mij. Wie zal dat ooit begrijpen? Hoe hij is weet ik alleen. Nooit als ik naar huis ga, weet ik wie er op me wacht. De stomme lijkt nooit heel ver weg, zelf als de leuke naar me lacht.

Diana beschrijft die dubbele gevoelens net zo indrukwekkend. En ook: hoe ze zo normaal mogelijk wilde zijn en dus niets vertelde over thuis en geen vriendjes meenam. Maar hoe je er dan tegelijkertijd naar kunt hunkeren dat een ander naar je thuissituatie vraagt. Fijne herinneringen hebben aan je vader, maar ook levenslange littekens ervaren. Goede zorg ontvangen van een volwassene, maar als kind ook zelf zorg gaan géven aan die volwassene. Met zulke dilemma’s kan een kinderhoofd zo vol zitten dat het niet meer goed aan leren op school toekomt. Een kind ernaar vragen blijkt geen eenvoudige opgave, niet voor leerkrachten, maar ook niet voor verslavingshulpverleners.


De Kindcheck verplicht hulpverleners om zich bij elk contact met een volwassen cliënt na te gaan: zijn er kinderen betrokken en zijn zij veilig? Maar daarmee zijn we er nog niet. Want verslavingsproblemen zijn meestal niet een-twee-drie opgelost. En met een wettelijk verplicht gestelde vraag aan de ouders, heb je de kinderen nog niet bereikt.


Kinderen willen graag dat hun ouders geholpen worden, maar hebben ondertussen ook zelf aandacht nodig die de vergiftigende stress van hun thuissituatie dempt. Diana schetst heel mooi hoe juist de danslessen en de leuke momenten bij de buurvrouw haar erdoorheen hielpen. Een buurvrouw met wie ze niet vaak over de verslaving van haar vader sprak, maar die haar wel het gevoel gaf dat ze er terecht kon en die haar op de achtergrond steunde. Dat gun je al die 23.000 kinderen. Ik ben heel blij dat Diana voor dat doel haar verhaal wilde vertellen!’

Over Augeo

Augeo wil als particuliere stichting bevorderen dat kinderen veilig opgroeien. Zij helpt professionals en beleidsmakers hun kennis en kunde vergroten, zodat kinderen die met geweld, verwaarlozing of misbruik te maken krijgen gezien, gehoord en gesteund worden.

Zolang duizenden kinderen nog geweld, verwaarlozing of misbruik meemaken en er te weinig hulp is, draagt Augeo met haar programma’s 'Meer kinderen in beeld', 'Meer kinderen gehoord' en 'Meer kinderen gesteund en geholpen’ bij aan concrete verbeteringen. Door deze programma’s, onze academy, dit magazine, onderzoek en lobbyactiviteiten helpen wij meer kinderen veilig te laten opgroeien.

Aan dit nummer werkten mee

  • Hoofdredacteur: Mariëlle Dekker
  • Coördinatie: Merel van Dorp  
  • Teksten: Annemarie van Dijk, Edith Geurts, Deborah Ligtenberg, Annette Wiesman
  • Advies: Mirjam Blaak, Marjon Donkers, Edith Geurts, Niko Persoon
  • Beeld: Roelof Pot, Rebke Klokke, Hüsne Afsar  
  • Eindredactie: Hanneke Karssen, Frieda Pruim
  • Ontwerp en opmaak: NR Grafisch Ontwerp
  • Uitgever: Augeo, Annelies Mulder

Augeo Magazine

Augeo Magazine: Hét online tijdschrift over veilig opgroeien

Professionals en beleidsmakers bijpraten over de nieuwste ontwikkelingen, onderzoeken, dilemma’s en besluiten rond de veiligheid van kinderen. Dat doet Augeo Foundation al 15 jaar met onder andere e-learnings, bijeenkomsten en Augeo Magazine. Ons magazine verschijnt 5x per jaar. Meld je aan om gratis abonnee te worden.
Volledig scherm