Kinderen in migrantengezinnen
Migrantenkinderen zijn kwetsbaarder voor problemen dan hun autochtone leeftijdsgenoten. Soms hangt dat samen met hun culturele of religieuze achtergrond, vaker met de sociaal-economische omstandigheden waaronder zij opgroeien. Hoe kun je deze zaken uit elkaar houden?
Züleyha Sahin: 'In geen enkele cultuur is kindermishandeling geaccepteerd'
Gemeenten worden verantwoordelijk voor de zorg aan vluchtelingenkinderen
Voorwoord
Edith Geurts
Inhoudsdeskundige bij Augeo,
Hoofdredacteur Augeo magazine
Ze was een Turks meisje van vijftien jaar. Ik deed mijn onderzoeksstage bij de politie en mocht mee om haar te bezoeken in het ziekenhuis. Ik herinner me haar bijna zwarte ogen en dito haar, dat scherp contrasteerde met het spierwitte verband om haar beide handen en onderarmen. Ze bleek met een mes gestoken door haar broer; het verband bedekte de afweerwonden. Ik was geschokt door de ernst van het geweld, het verdriet en de angst in de ogen van het meisje. Hoe dit had kunnen gebeuren en wat we eraan konden doen – ik had geen idee. Gelukkig wist de politieagent dat wel: hij zorgde voor een veilige plek voor het meisje, regelde een gesprek met de familie en legde mij later uit dat zij de eer van haar familie had geschonden omdat ze een Nederlands vriendje had.
In gezinnen met een migratie-achtergrond komt kindermishandeling vaker voor in dan in autochtone gezinnen. Het ligt voor de hand te denken dat hun cultuur en/of religie dat verschil kan verklaren. Behalve bij specifieke vormen van geweld zoals meisjesbesnijdenis of eergerelateerd geweld, blijkt dat niet zo te zijn. Vaker vormen de sociaal-economische omstandigheden waaronder migrantenkinderen opgroeien de belangrijkste verklaring: in migrantengezinnen blijkt vaker sprake te zijn van een opeenstapeling van risicofactoren, waarvan we uit onderzoek weten dat ze de kans op kindermishandeling vergroten.
‘Een migratieachtergrond vergroot de kwetsbaarheid van kinderen’
En dan hebben we het nog niet eens over de omstandigheden waarover we minder harde cijfers hebben, zoals de effecten van de migratie, gevoelens van heimwee, het gemis van achtergebleven familie en vrienden, een kleiner sociaal netwerk, aanpassingsmoeilijkheden of het vaak geconfronteerd worden met discriminatie en wantrouwen. Ook allemaal omstandigheden die de opvoeding van kinderen bemoeilijken, en die verklaren waarom kinderen met een migratieachtergrond een stuk kwetsbaarder zijn dan autochtone kinderen.
Professionals kunnen zich onzeker voelen over het omgaan met migranten: omdat zij andere gebruiken hebben, soms andere accenten leggen in de opvoeding, andere normen hanteren en letterlijk en figuurlijk een andere taal spreken. Het helpt als ze zich meer verdiepen in de feiten en cijfers, en hierover veel met elkaar en met migranten praten. De oproep van expert Bram Tuk, in het kennisdossier van Pharos, is me daarbij uit het hart gegrepen. Hij pleit ervoor om stil te staan bij culturele achtergronden, maar zonder deze exotischer te maken dan ze zijn. Dat sluit naadloos aan bij wat we als redactie met deze special nastreven: zonder verschillen te overdrijven de culturele sensitiviteit van professionals vergroten. Zodat zij beter weten wat ze kunnen doen als ze in migrantengezinnen te maken krijgen met huiselijk geweld.
PS: Met ingang van deze editie ben ik de nieuwe hoofdredacteur van Augeo magazine. Ik neem het stokje over van Augeo-directeur Mariëlle Dekker.
Je kinderen slaan is normaal volgens de Koran. En migranten hebben een heel ander idee over opvoeden dan Nederlanders. Er gaan wilde verhalen rond over hoe migrantenouders met hun kinderen omgaan. Wat is waar en wat niet? Augeo magazine toetste zeven beweringen.
Auteur: Edith Geurts en Roely Drijfhout
Feiten & fabels
Waar, maar met een kanttekening.
Van alle mishandelde kinderen in Nederland komt 12 procent uit een traditioneel migrantengezin (Turks, Marokkaans, Surinaams, Antilliaans), blijkt uit de Nationale Prevalentiestudie Kindermishandeling 2010. Dat is drie keer zo veel als je zou verwachten op basis van het aantal traditionele migrantengezinnen dat in Nederland woont.
Maar dat betekent niet dat afkomst zonder meer de verklaring is. In migrantengezinnen zijn veel meer risicofactoren aanwezig dan in autochtone gezinnen, zoals een laag opleidingsniveau van ouders, werkloosheid, veel kinderen, relatief veel eenoudergezinnen en het ontbreken van een sociaal netwerk. Die risicofactoren blijken een belangrijker verklaring te vormen voor het vóórkomen van kindermishandeling dan afkomst.
Wat betreft de vormen van kindermishandeling blijken seksuele en psychische mishandeling even vaak voor te komen in autochtone en migrantengezinnen. Fysieke en emotionele verwaarlozing komen in verhouding vaker voor bij traditionele migrantengezinnen.
Nieuwe migranten
8,4 procent van de mishandelde kinderen komt uit de groep nieuwe migranten: vluchtelingen uit Afrika (Somalië, Eritrea), het Midden-Oosten (Syrië), Azië (Irak, Iran, Afghanistan, China) en arbeidsmigranten uit Midden- en Oost-Europa – bijna vijf keer zoveel als je zou verwachten als je kijkt naar het percentage van deze gezinnen in Nederland. Ook hierbij spelen werkloosheid en een groot aantal eenoudergezinnen een rol.
Bij vluchtelingengezinnen spelen daarnaast specifieke risicofactoren, zoals oorlogservaringen, trauma’s, stress door het leven in een asielzoekerscentrum, onzekerheid over een mogelijke verblijfsstatus in Nederland, discriminatie en het verlies van ondersteunende netwerken.
Ook migranten uit Midden- en Oost-Europese landen kampen met specifieke risicofactoren, blijkt uit onderzoek. Ouders komen hier om te werken en maken meestal lange dagen. Daardoor zijn de kinderen soms lang alleen thuis of worden ze door familieleden of vrienden opgevangen. Het inkomen ligt vaak op of onder het minimumloon. Zonder (legaal) werk is de armoede nog groter. Veel gezinnen hebben te maken met slechte of onzekere woonomstandigheden. In relatief veel Poolse gezinnen spelen alcoholproblemen, die met (huiselijk) geweld en risico’s voor de kinderen gepaard gaan. Bij nieuwe migrantengezinnen komen met name fysieke mishandeling, fysieke en psychische verwaarlozing relatief vaak voor.
Een beetje waar.
Er zijn vooral veel overeenkomsten. Zo wordt liefdevol en sensitief reageren en aandacht schenken aan je kinderen wereldwijd door ouders gezien als een belangrijke voorwaarde voor hun ontwikkeling. En overal ter wereld worstelen ouders met vragen over ongewenst gedrag van hun kinderen, zoals niet willen eten, slapen of luisteren. Toch zijn er ook verschillen, maar deze zijn niet zo absoluut als mensen vaak denken. Uit onderzoek van het Sociaal Cultureel Planbureau onder de vier grootste groepen migranten blijkt dat de meeste ouders zoeken naar een evenwicht tussen de opvoedstijlen die in Nederland gangbaar zijn en die uit het land van herkomst. In gezinnen die hechten aan traditionele waarden zoals gehoorzaamheid, respect voor ouders en trouw aan de familie, wordt het meeste afgeweken van de gangbare Nederlandse opvoeding. Als migrantenouders hoger zijn opgeleid, kiezen zij vaker voor een ‘Nederlandse’ opvoeding met het accent op autonomie, onderhandelen en voor jezelf opkomen.
Hier vind je meer informatie over opvoeden in traditionele migrantengezinnen en opvoedvragen.
Oost-Europeanen
De opvoeding van migranten uit Oost- en Midden-Europa lijkt op die van de traditionele arbeidsmigranten: ook bij hen is de opvoeding minder dan bij Nederlanders gericht op de individuele ontwikkeling van het kind. In Poolse gezinnen is de opvoeding hiërarchischer dan in autochtone gezinnen. Kinderen worden gezagsgetrouw en gedisciplineerd opgevoed. Kinderen hebben meer verplichtingen, zoals boodschappen doen en op jongere broertjes of zusjes passen.
Hier vind je meer informatie over opvoedingsondersteuning voor deze groep.
Niet waar.
Dat een deel van de migrantenouders een meer autoritaire opvoeding hanteert, wil niet zeggen dat zij erop los slaan. 6 procent van de Turkse, 9 procent van de Marokkaanse, 5 procent van de Surinaamse en 10 procent van de Antilliaanse ouders geeft aan hun kinderen een tik te geven als die iets doen wat niet mag. Dat aandeel is hoger dan onder autochtone Nederlanders (2 procent). Maar het overgrote deel van de ouders uit deze groepen slaat zijn kinderen niet.
Redenen om te slaan
Uit onderzoek onder Turkse en Marokkaanse gezinnen waar kindermishandeling speelt, blijkt dat de meest voorkomende reden om fysiek geweld te gebruiken de wens van de ouders is om kinderen goed op te voeden. Deze ouders vinden gehoorzaamheid, loyaliteit en respect van kinderen voor hun ouders heel belangrijk. Gehoorzamen of luisteren hun kinderen niet, dan is volgens deze ouders lichamelijk en psychisch geweld geoorloofd. Ook gebruiken ouders soms geweld als ze zich machteloos voelen en niet weten hoe ze anders moeten reageren.
Niet waar.
Eergerelateerd geweld heeft geen religieuze basis en wordt niet voorgeschreven binnen de islamitische leer. Het hangt samen met culturele en sociale regels binnen bepaalde bevolkingsgroepen. Eergerelateerd geweld komt dan ook niet alleen onder moslims voor, maar ook onder christenen, Joden en hindoes. Om de familie-eer te beschermen of te herstellen, zet een familielid bijvoorbeeld dwang, bedreiging of fysiek geweld in. Wordt een familielid vermoord vanwege eerschending, dan spreek je over eerwraak. Vaak zijn vrouwen en meisjes slachtoffer van eergerelateerd geweld, maar ook mannen en jongens kunnen slachtoffer worden.
Waar.
In Nederland zijn naar schatting tussen de 674 en 1914 slachtoffers van huwelijksdwang, blijkt uit het rapport Zo zijn wij niet getrouwd. Zij komen meestal uit Marokko of Turkije. Daarnaast komen ze uit Afghanistan, Irak, Pakistan, Somalië en Suriname (Hindoestanen).
Van huwelijksdwang spreek je als ouders, familie of anderen iemand dwingen te trouwen. Het huwelijk wordt vaak met fysiek geweld of bedreiging afgedwongen. De slachtoffers van een gedwongen huwelijk zijn vaak jong en afhankelijk van hun partner of familie. Soms neemt de familie (jonge) vrouwen of mannen tegen hun wil mee naar het land van herkomst en laat hen daar achter.
Meer informatie vind je in de special van Augeo Magazine over huwelijksdwang
Niet waar.
Jaarlijks zijn naar schatting veertig à vijftig meisjes in Nederland het slachtoffer van meisjesbesnijdenis. In sommige culturen of religies is het gebruikelijk om bij meisjes en vrouwen de uitwendige geslachtsorganen (schaamlippen en clitoris) gedeeltelijk of compleet weg te snijden. Meisjesbesnijdenis komt vooral voor onder bevolkingsgroepen uit Afrika, Jemen en Irak. Het is geen islamitisch gebruik – het is niet als religieus voorschrift in de Koran opgenomen. Meisjesbesnijdenis hangt samen met culturele en sociale regels binnen bepaalde bevolkingsgroepen. Er zijn ook christelijke volken die meisjesbesnijdenis toepassen. Voor het overgrote deel van de Nederlandse moslims is het niet gebruikelijk meisjes te laten besnijden.
Jongensbesnijdenis
In Nederland worden nog meer minderjarige jongens besneden: jaarlijks zo’n tien- tot vijftienduizend, voornamelijk moslims, maar ook Joodse jongens. Jongensbesnijdenis is het verwijderen van de voorhuid uit religieuze overwegingen. In Nederland is jongensbesnijdenis niet strafbaar. De KNMG stelt echter dat jongensbesnijdenis zonder medische noodzaak schadelijk is en een ernstige schending van fundamentele kinderrechten. Ook de vorige kinderombudsman was er geen voorstander van, omdat jonge kinderen er niet zelf voor hebben gekozen en het een onomkeerbare ingreep is.
Deels waar.
Vooral migrantengezinnen die slecht geïntegreerd zijn of laag opgeleid kunnen de weg naar opvoedingsondersteuning en andere hulp vaak niet goed vinden. Bijvoorbeeld omdat ze het aanbod onvoldoende kennen, een taalachterstand hebben of omdat ze zich vooral in hun eigen kring bewegen en soms een beperkt sociaal netwerk hebben. Maar ook omdat zij soms weinig vertrouwen hebben in of bang zijn voor hulpverlenende instanties in Nederland. Er heersen onder migrantengezinnen soms hardnekkige ‘mythes’ over dat Nederlandse hulpverleners je kinderen afpakken. Migrantenouders die zich instellen op blijvende vestiging in Nederland en die goed opgeleid zijn, hebben over het algemeen geen moeite om de weg naar opvoedondersteuning of hulp te vinden.
Migranten en jeugdzorg
Hoewel kinderen van migranten vaker risico lopen op probleemgedrag, maken zij gemiddeld minder gebruik van jeugdzorg, met name van het wijkteam en de jeugd-ggz. Risicofactoren voor probleemgedrag die bij deze kinderen een rol spelen, zijn een laag opleidingsniveau, het opgroeien in een eenoudergezin, voortijdig schoolverlaten, werkloosheid en armoede.
Opvallend is dat kinderen van migranten minder gebruik maken van lichte vormen van jeugdzorg en jeugd-ggz, maar oververtegenwoordigd zijn binnen zwaardere vormen van jeugdhulp zoals de jeugdreclassering en jeugdbescherming. Verklaringen hiervoor kunnen zijn dat ouders problemen minder herkennen, minder geneigd zijn hulp te vragen bij lichte en emotionele problemen, minder aansluiting ervaren vanuit de Nederlandse hulpverlening bij hun cultuur en achtergrond, minder goed op de hoogte zijn van het beschikbare aanbod aan (preventieve) hulp en ondersteuning, of een grotere angst hebben voor de hulpverlening en inmenging vanuit Nederlandse organisaties.
Tiener schendt onbedoeld familie-eer
Khalid (10) pakt de telefoon uit de tas van zijn klasgenoot Soraya (11). Daarmee maakt hij in het toilet een foto van zijn geslachtsdeel. De Bulgaarse ouders van het meisje reageren geschokt als ze de foto zien; hiermee is de familie-eer geschonden. Vier betrokkenen blikken terug op deze zaak. Wat kunnen we hiervan leren?
Auteur: Marjolijn Westerlaken
Op basisschool De Parkiet pakt de Nederlands-Egyptische Khalid (10) stiekem de telefoon uit de tas van zijn klasgenoot Soraya (11), met een Nederlands-Bulgaarse achtergrond. In het toilet neemt hij een foto van zijn geslachtsdeel en stopt daarna de telefoon terug in de tas van het meisje. Na schooltijd ziet Soraya de foto op haar telefoon en laat deze aan haar ouders zien. Haar vader is woedend en belt naar school. Interim-directeur Anita van der Kreek meldt het voorval aan clusterdirecteur Peter Aarts.
27 juni 2017, ochtend
De moeder van Soraya en een gezinsvriend komen boos naar school. Vader komt niet, omdat hij te ontzet is over wat er is gebeurd. Het gezin eist dat de school contact opneemt met het bestuur en dat de maker van de foto’s geschorst wordt. Ze willen Soraya van school halen.
Aan de hand van de foto’s is makkelijk te herleiden wie de foto’s heeft genomen, want Khalids kleding is erop te zien. Anita van der Kreek en de intern begeleider, Laura van der Wal, gaan in gesprek met Khalid. Deze blijft lange tijd ontkennen en haalt er klasgenoten bij.
Van der Kreek vraagt Khalids moeder om naar school te komen. Zij is gechoqueerd dat haar zoon de telefoon heeft gestolen en het meisje zo beschaamd heeft met het maken van de foto’s van zijn geslachtsdeel.
De school neemt contact op met het bestuur en maakt melding van het incident. Ook de gezinscoach wordt ingelicht. Zij begeleidt het gezin al jaren, dus zij kan Khalid waarschijnlijk makkelijker benaderen.
Inleven
Peter Aarts, clusterdirecteur: ‘School moet een veilige plek zijn. Moedwillig een telefoon uit een tas stelen en seksueel getinte foto’s maken, accepteren wij als bestuur niet. Daarom overwoog ik om Khalid niet alleen tijdelijk te schorsen, maar helemaal van school te verwijderen. In overleg met de gezinscoach werd duidelijk dat er van alles speelde in deze zaak waarvan ik geen weet had. Zo had ik niet verwacht dat de moeder van Khalid zich vanuit haar geloof zo goed zou kunnen inleven in het meisje. Zij begreep dat door de foto de familie-eer van Soraya was geschonden, en wist uit ervaring hoe belangrijk deze eer is binnen de moslimcultuur. Ze maakte zich zorgen dat de onschuld van het meisje voorgoed beschadigd was en dat haar vader haar zou gaan haten.’
27 juni 2017, middag
Gezinscoach Mirjam Kaart schuift aan bij het gesprek met de clusterdirecteur, de moeder van Khalid, de interim-directeur, de intern begeleider en Khalid. Zij gaat vervolgens in gesprek met Khalid om helder te krijgen wat hem bewoog.
Mirjam Kaart: ‘Uit Khalids antwoorden op vragen als “Weet je wat er is gebeurd” en “Waarom is het niet goed wat je hebt gedaan”, bleek dat hij geen besef had van de gevolgen van zijn daad. Hij had impulsief gehandeld onder groepsdruk. Zijn klasgenoten spoorden hem aan om de foto te maken. Tijdens ons gesprek vond hij het vooral erg dat hij zijn moeder pijn had gedaan. Toen ik hem vroeg hoe hij op het idee was gekomen om zo’n soort foto te maken, vertelde hij dat hij dit thuis had gezien.’
Grappig
Kaart: ‘Ik had de moeder van Khalid eerder de opdracht gegeven om haar oudste zoon voorlichting te geven over het gebruik van social media. Ter ondersteuning kon zij filmpjes bekijken, zonder haar kinderen erbij. In één van de filmpjes was te zien hoe een pedofiel een foto van zijn geslachtsdeel maakt en deze naar een jongetje stuurt. Dit jongetje bekijkt het filmpje, terwijl kinderen om hem heen moeten lachen. Dit filmpje zag Khalid toen hij ’s avonds naar de wc moest, terwijl zijn moeder er naar keek. In het gesprek met mij gaf hij aan dat hij dacht dat zo’n foto grappig was.'
'Als hulpverleners moeten we nadenken hoe we dit soort voorlichting beter kunnen aanbieden. Als er thuis onvoldoende gelegenheid is om dit op een veilige manier te doen, moet het op een andere locatie gebeuren.’
28 juni 2017
De gezinscoach constateert, net als de clusterdirecteur, dat de moeder zich goed kan inleven in het meisje dat slachtoffer is geworden van het gedrag van haar zoon, vanuit haar geloof, cultuur en normen. Tegelijkertijd negeert ze haar zoon. Ze overweegt zelfs Khalid terug te sturen naar Egypte, mocht hij worden verwijderd van school. Op verzoek van de vader van Soraya zal er op school een gesprek plaatsvinden met Khalid en zijn moeder. Zonder opgave van reden komt Soraya’s vader daarbij zelf niet opdagen.
Laura van der Wal, intern begeleider: ‘Misschien is het maar beter dat dat gesprek toen niet heeft plaatsgevonden, want het had heel makkelijk kunnen escaleren. Daar hadden we van tevoren onvoldoende over nagedacht. Wellicht hadden we voor de veiligheid de politie moeten inlichten. We hadden de gezinscoach moeten uitnodigen om ook aanwezig te zijn.’
29 juni 2017
De clusterdirecteur heeft de vertrouwensinspecteur van de Inspectie van het Onderwijs uitgenodigd. Die kan worden geraadpleegd als zich in of rondom de school problemen voordoen op het gebied van seksuele intimidatie. Tijdens dit gesprek wordt duidelijk dat de school ook de taak heeft om Khalid te begeleiden. Tot dusver was er vooral veel aandacht voor Soraya.
Anita van der Kreek, interim-directeur: ‘De vertrouwensinspecteur vroeg ons of wij anders zouden hebben gereageerd als Khalid en Soraya niet uit een cultuur afkomstig waren geweest waarin familie-eer een belangrijke rol speelt. Toen realiseerden we ons dat we de culturele achtergrond heel zwaar hebben laten meewegen, en dat we te weinig hebben gekeken naar Khalids beweegredenen. Hij was niet uit op het beschadigen van de familie-eer van Soraya. Hij dacht iets grappigs te doen, opgestookt door zijn klasgenoten.’
Kantelmoment
Van der Kreek: ‘Voor ons was dit een kantelmoment. Inmiddels was duidelijk dat de ouders van Soraya niet wilden dat Soraya terug zou keren naar onze school. We hebben de overstap naar een andere school begeleid en zij heeft traumabegeleiding gekregen. Khalid raakte steeds meer in een isolement. Zijn kans op een goede toekomst leek in duigen te vallen. Dat vonden wij onacceptabel en de strafmaatregel – schorsen en vervolgens misschien zelfs verwijderen – bleek uiteindelijk te zwaar te zijn voor het incident. Het was schrijnend om te zien hoe de moeder van Khalid haar kind behandelde. Wij hebben haar laten weten dat hij wat ons betreft een tweede kans verdiende. Overigens konden wij alleen op deze manier handelen omdat het meisje van school ging.’
zomer 2017
Khalid schrijft Soraya twee brieven waarin hij zich verontschuldigt voor zijn daad.
Inmiddels gaat hij gewoon weer naar school en krijgt hij begeleiding van het jeugdteam. Bij deze begeleiding wordt ook zijn moeder nauw betrokken.
De namen van de betrokkenen en de basisschool zijn om veiligheidsredenen gefingeerd.
Belangrijkste lessen
Voorkom blikvernauwing
Zorg ervoor dat je oog houdt voor de beleving van alle betrokkenen. Beperk je niet tot één aspect van de zaak, in dit geval de familie-eer, omdat je met een migrantengezin te maken hebt.
Luister naar het kind
Blijf het kind altijd in zijn of haar ontwikkeling zien. Khalid was niet uit op eerschending of het overschrijden van seksuele grenzen. Hij handelde vanuit onhandigheid en onwetendheid.
Handel snel
Snel met alle betrokken partijen samenwerken is essentieel om escalatie te voorkomen.
Ieder incident is uniek
Ieder incident moet je afzonderlijk bekijken. Je kunt er geen protocol voor schrijven. Wat het beste voor het kind is, moet altijd voorop staan.
Leer kinderen omgaan met social media
Social media spelen een grote rol in het leven van scholieren. Het is dus belangrijk dat ouders samen met school hun kinderen hiermee leren omgaan, met respect voor anderen.
Verdiep je in de achtergrond van migrantengezinnen
Zorg ervoor dat je je in contact met ouders open opstelt: welke betekenis geven zij aan de gebeurtenis en welke overtuigingen spelen daarbij een rol? Wees daarin nieuwsgierig, zonder oordeel. Het is belangrijk dat leerkrachten zich verdiepen in de migrantencultuur om beter contact te krijgen met hun leerlingen.
Zorg voor vluchtelingenkinderen kan beter
Op papier is de zorg voor vluchtelingenkinderen op orde. Maar uit onderzoek blijkt dat kinderen soms toch buiten beeld blijven van zorgverleners. Intussen bereiden gemeenten zich voor op een steeds grotere rol in de hulp voor deze kinderen. Waarop moeten ze letten?
Auteur: Annette Wiesman
Sinds een half jaar werkt jeugdverpleegkundige Chantal Altena vanuit GGD IJsselland in asielzoekerscentrum (azc) Hardenberg. In grote lijnen is haar werk hetzelfde als toen ze nog met Nederlandse schoolkinderen te maken had: het volgen van de gezondheid en het psychisch welbevinden van kinderen en het controleren op groei en vaccinaties. Toch zijn er belangrijke verschillen. Zo zijn er bij vluchtelingenkinderen meestal nog geen gegevens bekend over gezondheid, groei en ontwikkeling. ‘Dan moet ik een inschatting maken, bijvoorbeeld door goed te luisteren naar het vluchtverhaal’, zegt Altena. Daarbij let ze vooral op wat ouders en kind hebben meegemaakt en hoe het kind erbij zit. Komt het uit Syrië, waar de zorg lange tijd nog goed geregeld was, of uit een Afrikaans land? Welke zorgachterstanden of ziekten zijn te verwachten?
Basiszorg
Asielzoekerskinderen hebben net als iedereen recht op publieke gezondheidszorg (vaccinaties, het bijhouden van groei en ontwikkeling), curatieve zorg (van huisartsen en specialisten) en geestelijke gezondheidszorg. Alle basiszorg wordt vergoed. Als vertegenwoordiger van de publieke gezondheidszorg, waar de Jeugdgezondheidszorg (JGZ) deel van uitmaakt, werkt Altena nauw samen met het Gezondheidscentrum Asielzoekers (GCA), waar de huisartsen hun spreekuur hebben. Kinderen krijgen direct na aankomst in Nederland een algemene medische intake door een GCA-arts, en worden zo nodig doorverwezen naar een andere arts of specialist. Daarnaast verzorgt de Jeugdgezondheidszorg voor alle kinderen binnen zes weken na aankomst in Nederland een eigen intake en medisch onderzoek, waarbij zij ook de nodige vaccinaties krijgen.
In het azc
Hoewel de intake goed geregeld is, blijkt uit onderzoeken van Unicef en andere organisaties dat de toegankelijkheid van de zorg voor vluchtelingenkinderen op belangrijke punten tekortschiet. Zo constateerde Simone Goossen in 2014 in haar proefschrift ‘A safe and healthy future?’ dat veel kinderen last hebben van psychische en psychosociale problemen, zoals depressie, chronische stress en posttraumatische stressstoornis (PTSS). Dat geldt vooral voor kinderen die frequent worden overgeplaatst van opvanglocatie naar opvanglocatie, en voor kinderen van moeders die geweld hebben meegemaakt, PTSS of een depressie hebben. Het aantal verhuizingen zou daarom moeten worden beperkt, er zou opvoedingsondersteuning moeten komen en psychische problemen in gezinnen moeten vroeg gesignaleerd worden, luidden de aanbevelingen. En die zijn niet nieuw. Al in 2009 waarschuwde Unicef in het rapport ‘Kind in het centrum; kinderrechten in asielzoekerscentra’ voor het gevaar om ‘lagere normen te hanteren’ voor deze groep kinderen. De vele verhuizingen staan behandeltrajecten in de weg, de zorgverzekering vergoedt veel specialistische zorg niet en het ontbreekt zorgverleners aan specifieke culturele kennis.
Veerkrachtig
Kinderen die in een asielprocedure zitten, verblijven soms jarenlang op locaties van het Centraal Orgaan Asielzoekers (COA) en verhuizen nog steeds regelmatig. Ook veel van de andere gesignaleerde problemen zijn nog steeds actueel, zegt Igor Ivakic, directeur van het Nederlands Centrum voor Jeugdgezondheidszorg. ‘Om een vlucht te ondernemen moet je enorm veerkrachtig zijn, maar vervolgens belanden vluchtelingen in een azc, dat voor zowel ouders als kinderen een stressvolle en daardoor ongezonde omgeving is. De verhuizingen leiden tot psychosociale problemen, en de onzekerheid van de asielprocedure brengt spanningen met zich mee.’
Dat herkent Altena, die van dichtbij ziet hoe gezinnen soms uitgezet worden onder schrijnende omstandigheden. ‘Ik spreek soms kinderen uit Afrikaanse landen van wie ik weet dat het zeer de vraag is of ze mogen blijven. Hun ouders hebben grote problemen, zijn moe en wanhopig omdat er grote kans is dat ze worden uitgezet. Dat vind ik persoonlijk zwaar. Zo ken ik een moeder die een heel lange vlucht heeft meegemaakt, slachtoffer was van mensenhandel, verkracht werd en zwanger raakte. Ze heeft in het azc haar baby gekregen. Maar ze moet terug, omdat haar land officieel veilig is. Dat zijn mensen die ik het ontzettend zou gunnen om te mogen blijven.’
Stress
Driekwart van de kinderen in azc’s heeft last van stressverschijnselen zoals slecht slapen, hoofd- en buikpijn, slecht eten en zindelijkheidsproblemen. Ook hebben deze kinderen een veel groter risico op psychische problemen dan andere kinderen in Nederland, blijkt uit onderzoek van kennisinstituut Pharos. Jeugdartsen waarschuwen voor een hogere kans op hechtingsproblemen en verwaarlozing (door traumatische problemen van de ouders), ontwikkelingsproblemen en psychiatrische stoornissen.
Ook Altena ziet veel psychosociale problematiek en stress. ‘Deze kinderen hebben veel meegemaakt, zijn uit een andere cultuur gehaald, en zien heel veel stress bij hun ouders. Die ouders leg ik uit dat hun stress invloed heeft op hun kinderen. Maar soms zijn ze gewoon niet bij machte om hun gedrag te veranderen. Dan laat ik de ouders op een later moment terugkomen, om het te bespreken met de ggz-consulent erbij.’
Met veel kinderen gaat het ook wél goed, benadrukt Altena. ‘Onder gunstige omstandigheden kunnen zij hun eigen kracht versterken. Voor veel klachten kunnen kinderen terecht in het reguliere ggz-circuit. Maar omdat de asielprocedure ongeschikt is voor lange behandeltrajecten, kijken we naar wat nodig is om het op dat moment in die situatie vol te houden.’ Daarnaast lukt het niet altijd om kinderen doorverwezen te krijgen naar specialistische hulp, merkt ze. ‘Voor asielzoekerskinderen geldt de RZA, een ziektekostenregeling waarbij de jeugdhulp die nodig is wordt vergoed. Maar dit zijn kinderen die méér nodig hebben. Deze groep vraagt per definitie om begeleiding. Daarom zou er meer permanente psychosociale hulp voor kinderen op het azc-terrein moeten zijn.’
In de gemeenten
Ook de fase erna, als gezinnen verhuizen van opvanglocatie naar gemeente, zijn er zaken die extra aandacht behoeven. De overdracht van dossiers van statushouders die verhuizen van azc naar gemeente blijkt vaak slecht te verlopen. Zij zijn in de gemeentelijke basisadministratie niet herkenbaar als vergunninghouder uit de COA-opvang. Daardoor raken kinderen van statushouders soms bij de Jeugdgezondheidszorg buiten beeld. Hierdoor kan de zorgverlening vertraagd worden, worden vaccinaties niet op tijd uitgevoerd of juist dubbel gegeven.
Ivakic wijst op een speciale risicogroep: de nareizigers, die voor gezinshereniging naar Nederland komen en meteen in de wijk terechtkomen. ‘Sommigen verblijven zo kort op een COA-locatie, dat ze helemaal geen intake krijgen. Dan kom je er tijdens een huisbezoek ineens achter dat een kind broers en zussen heeft die bij ons onbekend zijn. Deze mensen staan wel ingeschreven in de gemeentelijke basisregistratie, maar zijn niet gelabeld als asielzoekerskind. Niet dat ik dat zou willen, maar we moeten hier wel veel meer bovenop zitten. Als je in een COA-locatie hoort dat er nareizigers zijn aangekomen in een gezin, moet je je meteen contact leggen.’
Wal en schip
Intussen staat er een belangrijke verandering voor de deur. Hoewel gemeenten sinds 2015 verantwoordelijk zijn voor de jeugdhulp van alle asielzoekerskinderen, dus ook die in azc's, organiseert COA deze momenteel nog zelf. In 2018 zouden daarover nieuwe afspraken worden gemaakt, maar dat is tot nader order uitgesteld. Dát het gaat gebeuren is zeker, zegt een woordvoerder van het COA. ‘De huidige situatie is een tussenoplossing.’
Momenteel zijn gemeenten alleen nog verantwoordelijk voor de jeugdhulp van kinderen van statushouders in de wijk. Karin Kloosterboer van de organisatie Kind met recht juicht de verschuiving van jeugdhulp naar gemeenten toe, maar waarschuwt dat dat dan wel zorgvuldig moet gebeuren. ‘Gemeenten zullen straks contracten moeten afsluiten met jeugdhulporganisaties voor kinderen in azc’s, maar de vraag is of ze daar wel voor toegerust zijn. Er is een kans dat deze groep straks tussen wal en schip valt.’
Kloosterboer pleit voor bijscholing of begeleiding van gemeentemedewerkers. ‘Je kunt niet van een willekeurige ambtenaar of huisarts verwachten dat hij of zij kennis heeft van de problematiek van vluchtelingenkinderen. Laten we leren van de ervaringen met de transitie van jeugdzorg en het bij deze doelgroep beter aanpakken: met goede voorbereiding en begeleiding.’
Regiocoördinatoren
De gemeenten hebben voorlopig een hele kluif aan de zorg voor de statushouders bij hen in de wijk. Zij weten de weg naar de Nederlandse gezondheidszorg vaak slecht te vinden, en kampen bovendien met verhoogde gezondheidsrisico’s. Om te voorkomen dat de zorgachterstand van deze groep verder oploopt en hun integratie en participatie stagneert, hebben GGD GHOR Nederland, expertisecentrum gezondheidsverschillen Pharos en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, gefinancierd door het ministerie van VWS, het ondersteuningsprogramma gezondheid statushouders opgezet. Onderdeel daarvan is de inzet van 37 regiocoördinatoren, gekoppeld aan de GGD-regio’s in Nederland. Zij moeten gemeenten ondersteunen bij het opzetten van integrale zorg en een samenhangende aanpak van welzijn en gezondheid van statushouders. Ze brengen organisaties samen en adviseren gemeenten bij hun zorgbeleid.
Huisbezoeken
Aparte aandacht is er voor kinderen van statushouders. ‘Zij hebben soms traumatische gebeurtenissen meegemaakt en hebben een groter risico op psychische problemen, maar zijn tegelijkertijd veerkrachtig’, zegt Sandra Mustert, regiocoördinator Gelderland-Midden. ‘Als we willen dat deze groep straks volwaardig kan deelnemen aan de maatschappij, moeten we daarin nu investeren.’
In haar regio hebben ze iets gevonden op de gebrekkige overdracht van dossiers van statushouders, als die van azc naar gemeente verhuizen. ‘Kinderen van statushouders tot achttien jaar worden gelabeld. We leggen bij al die gezinnen huisbezoeken af om de zorgbehoefte in kaart te brengen. En dat is nuttig: in negen van de tien gevallen tref je een situatie aan waar je iets mee moet, zoals het inhalen van vaccinaties, of een medische intake die nog niet is gedaan.’ Mustert pleit dan ook voor een landelijke toepassing van deze vorm van preventie. Of dat haalbaar is voor alle gemeenten? ‘Op termijn voorkom je zo gezondheidsproblemen en spaar je veel kosten uit.’
Drie veelvoorkomende problemen
Drie veelvoorkomende problemen
1. Kindermishandeling
Nog altijd komt kindermishandeling onder vluchtelingenkinderen drie keer zo vaak voor als gemiddeld in Nederland. Dat hangt direct samen met de stress en onzekerheid over de asielprocedure bij de ouders. Het risico op fysieke kindermishandeling is vooral hoog bij meisjes, bij kinderen met alleen een vader in de opvang, kinderen van tienermoeders en kinderen van moeders met geweldervaringen of depressie. Veel azc’s bieden daarom ouderschapsprogramma’s aan, waar ouders zelf hun ervaringen kunnen delen.
2. Seksuele voorlichting en opvoeding
Ook seksuele gezondheid en opvoeding is iets om extra aandacht aan te besteden, met name onder alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv’s). Zij zijn extra kwetsbaar voor seksueel geweld, seksuele uitbuiting en onbedoelde zwangerschap, omdat zij zich alleen moeten redden. Vaak hebben ze ook andere normen en waarden wat betreft seksualiteit en relaties. In Ethiopië, Eritrea en Somalië komt vrouwelijke genitale verminking heel veel voor, en in sommige delen van Iran en Irak ook. Bij alle vluchtelingen komen tienerzwangerschappen relatief vaak voor. Ook kiezen vrouwen die kort na aankomst in Nederland zwanger worden vaker dan andere vrouwen voor een abortus. Moedersterfte en ernstige complicaties tijdens de zwangerschap doen zich eveneens vaker voor. Voorlichting over seksuele gezondheid is dan ook nodig, vinden professionals.
3. Cultuur- en taalverschillen
Wie zorg of hulp verleent aan vluchtelingenkinderen, moet niet alleen op de hoogte zijn van hun specifieke problemen, maar ook van hun culturele opvattingen. ‘Cultuursensitieve zorg’ heet dat. Opvattingen over het gebruik van medicijnen, bijvoorbeeld. ‘Vooral Syrische ouders zijn eraan gewend dat ze van een arts al gauw medicijnen krijgen’, zegt Altena. ‘Als jeugdverpleegkundige leg ik dan uit dat we daar in Nederland terughoudend mee zijn.’ Volgens Ivakic is er in de JGZ nog een wereld te winnen op het gebied van kennis van andere culturen. ‘Je moet je bewust zijn van je eigen referentiekader, maar ook meer diversiteit onder zorgprofessionals is belangrijk.’
Daarnaast is er de taalbarrière. In azc’s is dat niet zo’n probleem, omdat de inzet van tolken hier volledig wordt vergoed. Maar voor kinderen van statushouders die in de wijk wonen, ligt dat anders. Huisartsen krijgen voor statushouders alleen het eerste halfjaar dat zij in de gemeente wonen de kosten van een telefonische tolk vergoed. Volgens artsenfederatie KNMG is dat onvoldoende. Voor andere zorgverleners geldt deze vergoeding niet. Ook in de ggz wordt het gebruik van tolken niet vergoed.
Meer lezen
Hoe bereik je multiculturele gezinnen?
Jeugdhulpverleners stuiten vaak op vragen en dilemma’s als zij werken met gezinnen uit andere culturen. Vanuit het Expertisecentrum Multicultureel Vakmanschap helpt Züleyha Sahin hen om deze gezinnen beter te bereiken.
Auteur: Carolien Drijfhout/ Fotografie: Rebke Klokke
‘Met welke gedragscodes moet ik rekening houden als ik op bezoek ga bij een Syrisch gezin?’ ‘Mijn cliënt van zestien zegt dat ze geslagen wordt omdat ze geen hoofddoek wil dragen. Wat kan ik het beste doen?’ Jeugdbescherming Gelderland startte in 2009 het Expertisecentrum Multicultureel Vakmanschap om hulpverleners te ondersteunen in hun werk met migrantengezinnen. Programmaleider Züleyha Sahin heeft jarenlange ervaring met deze gezinnen en maakt zich al twintig jaar sterk voor het thema. ‘De onbekendheid met een culturele groep zorgt ervoor dat hulpverleners terughoudend zijn en aarzelend in hun aanpak. Ik merk dat er grote behoefte is aan meer kennis over andere achtergronden en aan instrumenten om cultuursensitief te werken.’
Relatie voorop
Cultuursensitief werken is een effectieve manier om gezinnen met een andere culturele achtergrond beter te bereiken, of het nou gaat om traditionele migrantengroepen als Turken en Marokkanen of de nieuwere migranten uit bijvoorbeeld Syrië. ‘Het begint met bewustwording van je eigen normen en waarden’, legt Sahin uit. ‘Welke referentiekaders heb je en hoe spelen die mee? Zo zou het kunnen zijn dat je in je jeugd altijd openlijk je mening kon geven aan je ouders over beslissingen die jou aangingen. In een niet-westerse cultuur is die openheid niet gebruikelijk. Dan kan van jou als hulpverlener worden verwacht dat je als tussenpersoon optreedt. Als je niet begrijpt waar deze wens vandaan komt, kan dit tot irritaties leiden. Heb je de eigen referentiekaders helder, dan stap je opener in een contact en is het makkelijker om zonder waardeoordeel naar de ander te kijken.’
Vervolgens is het belangrijk het contact te beginnen met interesse in de ander. ‘In Nederland zijn we gewend heel direct te communiceren en richten we ons gelijk op de kern van het probleem’, vertelt Sahin. ‘Maar in veel andere culturen staat de relatie voorop. Onze directe aanpak is voor deze mensen bedreigend. Begin daarom liever bij hun verhaal. Wie zijn jullie? Hoe lang zijn jullie al in Nederland? Hoe vinden jullie het hier? Het helpt daarbij om vooraf wat informatie op te zoeken over het land van herkomst, zodat je daaraan kunt refereren.’
Dilemma’s
Als mensen het gevoel hebben dat er aandacht is voor hun verhaal, ontstaat er ruimte om ook dilemma’s te bespreken. ‘Besef daarbij dat het niet makkelijk is om kinderen op te voeden tussen twee culturen’, zegt Sahin. ‘Ouders denken vanuit de cultuur van herkomst, maar hun kinderen groeien op in Nederland. Ze zijn bang hun eigen identiteit te verliezen of van hun kinderen te vervreemden.’ Zo speelt in de opvoeding van kinderen in Nederland autonomie een grote rol, terwijl in andere culturen saamhorigheid en gehoorzaamheid juist belangrijke waarden zijn. In veel niet-westerse culturen wordt er bovendien vanwege de sterke hiërarchie binnen het gezin niet gauw over problemen gepraat. ‘Ouders denken eerder in maatregelen dan dat ze met een kind om tafel gaan’, aldus Sahin.
‘Een hoofddoek zegt niets over hoe traditioneel iemand denkt’
Het gevolg is vaak dat er een kloof ontstaat tussen ouders en kinderen. Als hulpverlener kun je soms al veel betekenen door tussen die twee leefwerelden te bemiddelen. ‘Laatst coachte ik een collega in een traject met een tienermeisje dat in de jeugdreclassering terecht was gekomen vanwege schoolverzuim’, vertelt Sahin. ‘We spraken over de Marokkaanse opvoeding van meisjes en hoe zij de familie-eer hoog hebben te houden. Dit meisje wilde bijvoorbeeld graag uitgaan, maar mocht niet omdat haar ouders bang waren dat ze de familie tot schande zou zijn. Dankzij onze gesprekken ging mijn collega de situatie beter begrijpen en kon ze de gedachten van het meisje vertalen richting haar ouders en andersom. Het meisje ging inzien dat haar ouders hun best deden om haar te beschermen. Tegelijk ontdekten de ouders dat hun dochter zich bewust was van haar verantwoordelijkheden, waardoor ze haar meer ruimte durfden te geven. Een mooi voorbeeld van hoe een hulpverlener kan helpen de kloof te overbruggen.’
‘In geen enkele cultuur is kindermishandeling geaccepteerd’
Thema’s
De positie van de vrouw, schaamtecultuur, familietrots: het zijn veelvoorkomende thema’s in gezinnen met een niet-westerse cultuur. Zo schakelde jeugdbeschermer Tineke van de Ven Sahin in bij een taxatie rond eergerelateerd geweld. Van de Ven: ‘Een zeventienjarige voogdijpupil die ik voorheen als rustig ervoer, was vreselijk boos toen bleek dat zijn zus een vriend had die ze niet aan hem had voorgesteld. Ik schrok van zijn veranderde houding en had het gevoel dat ik weinig grip had op zijn woede. Hoe kon ik voorkomen dat het zou escaleren?’
De coaching van Sahin hielp Van den Ven de familieverhoudingen beter te begrijpen. Ze zag in dat de eer van de jongen in het geding was. Eyeopener voor Van de Ven was dat ze als voogd veel stelliger op mocht treden. ‘In Nederland zijn we gewend te overleggen, maar in de Marokkaanse cultuur is hiërarchie belangrijk. In plaats van te vragen wat mijn pupil zou vinden van een gesprek met zijn zussen, kon ik beter gewoon meedelen dat ik dat gesprek zou gaan voeren.’
Sahin ondersteunde Van de Ven ook tijdens een gesprek met de jongen en later zijn zus. ‘Ik vond het leerzaam om te zien hoe Sahin vragen stelde en aanhaakte bij hun belevingswereld. Ze begon niet bij het probleem, maar bij Marokko, vroeg de jongen waarom hij naar Nederland was gekomen en bracht het gesprek vervolgens op de verantwoordelijkheden die hij als broer van zijn ouders had meegekregen om goed voor zijn zussen te zorgen. Zo ontstond er ruimte voor een eerlijk gesprek over de boosheid en aangetaste trots van de jongen. Uiteindelijk kon daardoor de relatie tussen hem en zijn zus worden hersteld.’
Vooroordelen
Vooroordelen zijn in het werken met migrantengezinnen een valkuil. Sahin ziet ze regelmatig voorbijkomen. ‘Hulpverleners denken bijvoorbeeld dat er sprake is van moderne ouders wanneer er geen hoofddoek wordt gedragen. Maar een hoofddoek zegt niets over hoe traditioneel iemand denkt.’
Een andere misvatting is dat slaan in bepaalde culturen gebruikelijk is. ‘Een opvoedingstik misschien wel, maar in geen enkele cultuur is kindermishandeling geaccepteerd. Zodra daar signalen van zijn, moet je het altijd bespreekbaar maken.’ Net als bij Nederlandse gezinnen is het in zo’n situatie belangrijk een samenwerkingsrelatie op te bouwen, waarbij je openstaat voor het perspectief van de ouders. Wanneer ouders begrijpen dat de hulpverlener samen met hen de veiligheid van het kind wil herstellen, zal er ruimte ontstaan voor oplossingsgericht meedenken.
Als derde noemt Sahin de misvatting dat migrantenouders hulpverleners buiten de deur willen houden. ‘Wanneer ouders afhoudend zijn, is dat meestal niet uit onwil maar uit angst. Ze zijn onbekend met het hulpverleningssysteem en bang dat hun kinderen worden weggehaald. Daarom is het belangrijk goed uit te leggen hoe het proces eruitziet, welke stappen je zult doorlopen en wat in Nederland de consequenties zijn van bepaald gedrag.’
Ook de gedragscodes binnen andere culturen zijn voor professionals vaak onbekend. De beste manier om hiermee om te gaan, is mensen er zelf naar te vragen. Wanneer je met oprechte interesse en een open houding naar hen luistert, zullen mensen graag vertellen welke waarden en gebruiken belangrijk voor hen zijn.
Dat dit niet in iedere situatie zo werkt, weet Hanneke Ruegebrink. Als crisisinterventor houdt zij daarom een kort lijntje met Sahin. ‘Doe ik wel of niet mijn schoenen uit? Geef ik de vader een hand? Is het onbeleefd iets af te slaan? In een crisissituatie is er niet de ruimte om dat bij de mensen zelf te polsen. Dan is het ongelofelijk belangrijk gelijk goed binnen te komen. Sla ik in dat eerste contact de plank mis, dan kan dat zomaar leiden tot escalatie in plaats van de-escalatie. Dankzij Sahins advies voel ik me zekerder en vind ik makkelijker aansluiting.’
‘Als ouders afhoudend zijn, is dat meestal niet uit onwil maar uit angst’
Krachten bundelen
Sahin is ervan overtuigd dat multicultureel vakmanschap ook in deze tijd van bezuinigingen prioriteit verdient. ‘We kunnen er in onze samenleving simpelweg niet omheen. Ik ben blij dat we het bij de Jeugdbescherming Gelderland steeds hoog op de agenda weten te houden.’
Vorig jaar startte Sahin daarnaast samen met collega’s het Netwerk Cultuurintensief Werken Nijmegen. In dit netwerk geven zes deskundigen elk vanuit een andere culturele achtergrond advies aan zorg- en onderwijsprofessionals in Nijmegen. Als er vragen binnenkomen, wordt daar binnen 24 uur de juiste expert bij gezocht. Sahin: ‘Ik ben heel trots op ons netwerk. Wat zou het mooi zijn als we dit naar heel Nederland zouden kunnen uitbreiden. We hebben het hard nodig onze krachten te bundelen en gebruik te maken van elkaars kennis en cultuur.’
Meer leren over culturele sensitiviteit
In deze rubriek vertelt een jongere over een lastige situatie in zijn of haar jeugd – en hoe professionals daar op reageerden.
Auteur: Annemarie van Dijk
Beste juf van groep 3,
Ik wilde altijd dat ik blond was, dan zou u me misschien wél aardig vinden. Want u vond dat meisje met die donkere krullen en getinte huid maar raar, had ik het idee. Dat ik geen verblijfsvergunning had en in de noodopvang woonde, wist u helemaal niet. U vroeg er niet naar en ik durfde er niet over te vertellen. Ik stak ook nooit mijn vinger op in de klas om het goede antwoord te geven of om uit mezelf iets te zeggen. Omdat we illegaal in Nederland waren, voelde ik me niet veilig. Ik was steeds bang dat we naar Irak moesten, dat land waar mijn ouders vandaan kwamen en waar ik nog nooit was geweest.
Voor ik bij u op school kwam, was ik al vaak verhuisd. Ik ben in Nederland geboren, nadat mijn ouders in de jaren negentig Irak ontvluchtten, omdat ze daar door hun Koerdische achtergrond niet werden geaccepteerd. Ze vochten voor een verblijfsvergunning, maar kregen die niet – ook niet nadat mijn zusje en broertje waren geboren. We waren uitgeprocedeerd, stonden op straat en gingen illegaal de grens over naar Duitsland. Twee jaar later kwamen we in Nederland in de noodopvang terecht. Toen ik bij u in groep 3 kwam, sprak ik Nederlands met een Duits accent. Ik zei ‘oiro’ in plaats van ‘euro’. Het lukte me niet om ‘euro’ te zeggen. U raakte hier zo gefrustreerd door dat u een keer wegliep toen u met mij mijn uitspraak oefende. Pas later besefte ik hoe beledigend dat was. Ook lezen ging heel slecht. Maar ik kon er niks aan doen dat ik een taalachterstand had: ik had twee jaar in Duitsland gewoond en thuis sprak ik Koerdisch. U noemde me ‘lui’ en ‘niet actief’. Als ik een keer een goed cijfer haalde voor rekenen, vroeg u: 'Bij wie heb jij gespiekt?' Ik vraag me nog steeds af: waarom verdiepte u zich niet iets meer in mij? U had me best een keer apart kunnen nemen om met me te praten.
Ik herinner me die keer dat mijn ouders naar de advocaat waren, en iemand anders ons kwam ophalen van school. Ze was te laat. U werd heel boos omdat u moest wachten en zei: ‘Waarom sturen je ouders je niet naar de buitenschoolse opvang?’ Dat deed pijn, het leek net of mijn ouders me verwaarloosden, terwijl ze er juist alles aan deden om een verblijfsvergunning voor ons gezin te krijgen. Maar dat durfde ik niet te vertellen, ik was bang dat u me niet begreep. U had geen idee van mijn achtergrond. Dat we, toen we in Ter Apel zaten, nauwelijks naar buiten mochten. Dat we als kind gefouilleerd werden en onze vingerafdruk moesten afstaan. Dat we, toen we nergens terecht konden, zelfs een nacht buiten hebben geslapen. Pas achteraf kwam ik erachter dat dit alles niet gewoon was. Mijn klasgenoten woonden met hun familie in een huis zonder andere mensen, gingen op vakantie, zaten op een sport en woonden nog in dezelfde buurt als waar ze werden geboren. Voor veel kinderen doodgewone dingen, maar voor mij waren ze bijzonder. Ik durfde geen vrienden te maken. Terwijl ik niets liever wilde dan kind zijn, net als iedereen, zonder me steeds te hoeven afvragen: zouden we morgen ook nog in Nederland zijn?
Toch heeft dat rotjaar in groep 3 me ook iets opgeleverd. Het maakte me assertiever. In de jaren na groep 3 ben ik keihard mijn best gaan doen op school om te bewijzen dat ik er ben. In groep 5 heb ik verteld dat we illegaal in Nederland waren. Iedereen was stomverbaasd. De school heeft nog meegeholpen aan een actieweek om ons gezin in Nederland te laten blijven. Hartverwarmend, hoewel het wel een beetje raar voelde: ik ben immers net als andere kinderen in Nederland geboren en opgegroeid. Uiteindelijk kregen we een verblijfsvergunning.
In groep 8 haalde ik een hoge Cito-score waarmee ik naar het gymnasium kon. Afgelopen jaar heb ik mijn gymnasiumdiploma gehaald en nu ga ik jeugdrecht studeren. Ik wil graag iets kunnen betekenen voor kinderen. Want ik weet beter dan wie dan ook hoe het is om niet gezien te worden.
Groet,
Nour
Directeur op nieuwkomersschool ITK in Haarlem
1.
Tip voor de directeur en/of de intern begeleider
Als er een nieuw kind op school komt, probeer dan zoveel mogelijk over zijn achtergrond te weten te komen. Bij een migrantenkind is dat helemaal een must. Een kind dat van school naar school is gegaan, voelt zich hoe dan ook ontheemd en onveilig. Het heeft vaak geen vertrouwen meer en te weinig energie om weer goede contacten op te bouwen – zowel met de kinderen als met de juf of meester. Het zou immers zomaar kunnen dat het wéér weg moet. Zoek zo mogelijk contact met de vorige school. Vraag hoe het kind het daar sociaal-emotioneel heeft gehad en welke stof het kind al kreeg aangeboden.
2.
Tip voor de directeur en/of de intern begeleider
Begin altijd met een gesprekje met het kind. Spreekt hij nog geen Nederlands, laat dan iemand vertalen. Vertel het kind dat je snapt dat het niet leuk is dat het alweer heeft moeten verhuizen. Vraag hem wat hij al heeft gedaan op de vorige school. Had hij daar vrienden en vriendinnen? Stel bijvoorbeeld voor om een kaart te sturen of even te bellen met de vorige juf. Als de school niet bekend is, laat het kind dan vertellen over de klas en de leerkracht. Wat was leuk en wat minder leuk?
Vertel daarna hoe het op deze school gaat. Zorg ervoor dat het kind wordt opgenomen in de groep. Vraag aan het eind van iedere dag of alles goed ging. Laat hem meepraten en -denken over het leerprogramma. Dan begrijpt hij ook waarom hij sommige opdrachten misschien opnieuw moet doen.
3.
Tip voor de directeur en/of de intern begeleider
Vraag na een tijdje de ouders op bezoek op school. Laat ze in de klas kijken en vraag hoe hun zoon of dochter het vindt op school. Vertel dat ze altijd mogen langskomen om iets te vragen of als hun kind thuis iets vertelt waarover ze zich zorgen maken. Laat het kind aanwezig zijn bij dit gesprek. Het hoort dan dat de leerkracht het echt meent en zo wordt het vertrouwen weer stukje bij beetje opgebouwd. Bestaat de kans dat het gezin weer zal moeten verhuizen, zorg er dan voor dat de ouders een brief aan de volgende school kunnen afgeven, zodat ze daar weten waar het kind vandaan komt.
BN’er langs de meetlat
‘Ik voelde me miskend’
Omdat haar vader hier als gastarbeider in de bouw werkte, verhuisde theatermaakster Funda Müjde (55) op haar zevende van haar geboorteland Turkije naar Nederland. Dit had grote invloed op haar leven. ‘Mijn jeugd heeft een vechter van me gemaakt.’
Auteur: Deborah Ligtenberg / Fotografie: Dingena Mol
BN’er langs de meetlat
In deze rubriek vertelt een bekende Nederlander over zijn of haar jeugd. Hoofdredacteur Mariëlle Dekker bepaalt op basis van de ernst van de ervaringen de ACE-score (Adverse Childhood Events). De beroemde ACE-vragenlijst van dr. Vincent Felitti meet tien vormen van kindermishandeling. Lees de ACE-score van Funda Müjde
onderaan het artikel.
Funda Müjde (1962)
kreeg bekendheid als actrice door haar rollen in Medisch Centrum West, GTST en Vrouwenvleugel. In 2007 raakte ze in Istanbul zwaar gewond bij een auto-ongeluk en liep een dwarslaesie op. Ondanks haar lichamelijke beperking en rolstoelafhankelijkheid, bleef ze acteren, presenteren en columns schrijven. Ook wordt ze ingehuurd als ‘motivational speaker’. Haar recent verschenen boek ‘Niemand vraagt meer waar ik vandaan kom; sinds ik in een rolstoel zit’ verscheen bij Uitgeverij Jurgen Maas. Tot januari 2018 staat ze in het theater met haar voorstelling ‘Funda Draait Door’. Meer info en de speellijst vind je op Funda’s website.
‘Ik ben de oudste van zes kinderen. Mijn tweelingzusje kwam een half uur na mij ter wereld en was kleiner en zwakker. Mijn hele jeugd kreeg ik te horen: “Funda is groter, sterker, Funda kan zwaar tillen, Funda kan oppassen, Funda, Funda, Funda!” Dat wakkerde mijn verantwoordelijkheidsgevoel aan. Helemaal toen mijn vader op mijn vierde naar Nederland vertrok om als gastarbeider in de bouw te gaan werken. Mijn moeder was een moderne, sterke vrouw die zich prima alleen redde, maar ik zag dat ze mijn vader miste.’
‘Zij was erg intelligent, maar analfabeet. Zodra mijn zusje en ik konden lezen en schrijven, moesten wij de brieven vertalen die ze van mijn vader kreeg. Zij dicteerde wat we moesten antwoorden. Hun huwelijksperikelen, haar angst dat mijn vader er met een mooie Hollandse vrouw vandoor zou gaan, financiële zaken, allerlei intieme kwesties kwamen voorbij.’ ‘Ik deed er alles aan om mijn moeders leven te verlichten. Nóg meer klusjes doen om haar te helpen en zorgen dat er rust was in huis. Hoe heerlijk het leven ook was in ons ruime huis met de citrusboomgaard, het verantwoordelijkheidsgevoel drukte op me en ook ik miste mijn vader. Ik was soms boos: waarom moest ik altijd helpen? Ik wilde gewoon kind zijn.’
Turkie augurkie
‘In die tijd had ik veel steun aan mijn tweelingzus. Lekker samen mopperen op onze ouders. Toen we op ons zevende met ons gezin bij mijn vader in een flat in Zaandam gingen wonen, was ik zó blij dat ik haar had. Hoefde ik tenminste niet alleen naar die nieuwe school waar Nederlandse kinderen ons insloten en “Turkie augurkie” zongen. Wij konden rekenen, schrijven, kenden alle letters van het alfabet, maar werden in de eerste klas geplaatst omdat we nog geen Nederlands spraken. We voelden ons weggezet als domme meisjes. De juf wilde ons zo snel mogelijk Nederlands bijbrengen en gaf ons extra werk. Dat was goed bedoeld, maar ik ervoer het als een straf. Soms was ik eenzaam en voelde ik me miskend, in dat vreemde land waar alles zo netjes was en mensen me raar vonden.’
‘Het beeld van mijn moeder die van zeven hoog naar buiten staarde en huilde, zal ik nooit vergeten. Het enige dat ze zag waren de platte weilanden, zo heel anders dan het Turkse berglandschap en de Middellandse zee. Omdat wij sneller Nederlands leerden dan zij, werd ze nog afhankelijker van ons. Wij tolkten vaak voor haar, maar hadden haar steun ook hard nodig. Als ik haar vertelde hoezeer ik Turkije miste, troostte ze me en gaf me het vertrouwen dat het allemaal wel goed kwam.’
Stemmingsterreur
‘Het moeilijke was dat niet alleen de buitenwereld onveilig voelde, maar thuis ook. Mijn vader raakte door een ongeluk verlamd aan zijn arm en werd afgekeurd. Hij was erg teleurgesteld dat hij daardoor niet kon bereiken wat hij wilde: een betere toekomst voor zijn kinderen opbouwen dan in Turkije. Ik leed onder zijn stemmingsterreur. Als ik thuis de sleutel in het slot stak, wist ik nooit hoe de vlag erbij hing. Dat gaf veel spanning. We liepen op onze tenen en ik probeerde hem altijd vrolijk te stemmen.’
‘In een slechte bui vernederde hij mijn moeder, en soms sloeg hij haar. Dat vond ik heel erg om te zien. Ik werd er een schrikachtig kind van, en later een boze en onwillige puber. Mijn vader had die harde kant, maar wilde ook het beste voor ons. Hij was vriendelijk en gaf ons ruimte om ons te ontwikkelen. Hij stimuleerde mijn zusje en mij bijvoorbeeld om op dansles en naar voorstellingen te gaan. Hij was expliciet vóór de emancipatie van meisjes en vrouwen, tegen het traditionele huwelijk, maar ook streng en autoritair. Ik zat op de havo, had inmiddels vriendinnen, maar wilde met hen niet praten over wat er thuis gebeurde. Er werd voor mijn gevoel al zo op ons gelet. De buitenwereld had al zoveel vooroordelen over Turkse vaders, dat ik wilde laten zien dat we een normaal gezin waren. Bovendien werd ik zelf niet mishandeld. Ik wilde de eer hoog houden en niet op een negatieve manier opvallen.’
Bijkomen
‘Onze afkomst speelde áltijd een rol, heel vervelend. Of het nu de kinderen op school waren die zeiden dat we naar knoflook stonken – terwijl we dat doordeweeks nooit aten – of de eeuwig terugkerende vraag waar ik met mijn accent toch vandaan kwam. Als migrantenkind had ik altijd het gevoel dat ik me moest verantwoorden. Niet alleen voor de autochtone, maar ook voor de allochtone Nederlanders om mij heen. De Nederlandse Turken die vonden dat het niet hoorde dat een meisje carrière maakte. Gelukkig hebben wij alle ruimte van mijn ouders gekregen om dit wel te doen.’
‘Elk kind heeft een “believer” nodig. Behalve mijn ouders was dat voor mij vooral de docent aardrijkskunde op de havo. Hij en zijn vrouw zagen hoezeer ik leed onder de spanningen thuis. Als ik een tussenuur had, kon ik bij hen thuis terecht. Ik mocht op de bank liggen en even bijkomen, werd gezien en gehoord. Er was aandacht voor dingen waar ik thuis en bij vriendinnen geen aandacht voor durfde te vragen. Dat steunde me en hielp me er doorheen.’
Kracht
‘Als ik terugkijk op mijn jeugd, voel ik geen bitterheid. Ook geen pijn. Ik zie dat het soms moeilijk was, maar er waren ook veel leuke dingen en mensen die van mij hielden. Ik kies ervoor om daarop te focussen. Mijn jeugd heeft een vechter van me gemaakt. Ik zie dit als iets positiefs, want hoe moeilijk het ook is, ik vecht me eruit. Toen ik tien jaar geleden een dwarslaesie opliep, had ik die kracht hard nodig. Ook toen richtte ik me op mijn mogelijkheden en niet op mijn beperkingen. Ik ben trots op wie ik nu ben, een vrouw die alles uit haar leven haalt.’
‘Niet alleen de buitenwereld voelde onveilig, maar thuis ook’
Funda's tip aan hulpverleners
‘Schakel kinderen niet te snel in als tolk voor hun ouders. Zij mogen geen getuige zijn van heftige dingen die alleen volwassenen aangaan. Aan de andere kant moet je het tolken ook niet zomaar van hen afnemen als zij dat al jarenlang doen, want dan kunnen ze zich aan de kant gezet voelen. Ga hier heel voorzichtig mee om. Laat ze dan bijvoorbeeld alleen de lichte onderwerpen vertalen.’
Funda’s ACE-score: 2
Toelichting Augeo-directeur Mariëlle Dekker:
‘Dit interview met Funda raakt mij erg. Ze analyseert scherp de verlieservaringen van haar ouders en de tol die dat van het gezin heeft geëist. En ze heeft veel waardering en begrip voor de positie van haar ouders. Dan komt aan het slot tot mijn schrik het ongeluk dat haar op volwassen leeftijd is overkomen en de veerkracht die ze nu dankbaar toeschrijft aan haar jeugd. Indrukwekkend.
Vooral deze zin uit het interview blijft me bij: “Ik wilde met mijn vriendinnen niet praten over wat er thuis gebeurde. De buitenwereld had al zoveel vooroordelen over Turkse vaders, dat ik wilde laten zien dat we een normaal gezin waren. Ik wilde de eer hoog houden en niet op een negatieve manier opvallen.”
Precies zulk soort uitspraken hoorde ik ook van vluchtelingenkinderen die wij interviewden ter voorbereiding van een cursus voor hun leerkrachten over traumasensitief werken. Deze kinderen vertelden ons dat zij bij hun aankomst in Nederland niet zozeer behoefte hadden aan traumazorg of begrip voor hun trauma’s; ze wilden vooral zo normaal mogelijk behandeld worden in de klas.
Hoe gecompliceerd is het als je als kind de natuurlijke drang hebt om zo normaal mogelijk te willen zijn in de groep, en er tegelijkertijd in je dagelijkse leven geweld wordt gebruikt, wat wij hulpverleners een “niet-normale manier van problemen oplossen” noemen? Het interview met Funda doet mij weer beseffen hoe ongelofelijk moeilijk het voor kinderen is om in zo’n situatie over thuis te praten.
Hulde aan de leerkracht, de “believer” in de woorden van Funda, die het is gelukt om voor Funda degene te zijn met wie ze over haar thuissituatie durfde te praten en steun kon ervaren. Dat heeft er mede voor gezorgd dat Funda de veerkracht heeft kunnen ontwikkelen waar zij na haar ongeluk weer zo’n enorm appèl op moest doen. En terzijde: ja, daar mogen leerkrachten best wat meer voor betaald en gewaardeerd worden…’
Jongerentaskforce: groter en invloedrijker
De Jongerentaskforce had 13 leden; nu zijn het er 47. Zo kunnen ze nog beter de stem van jongeren vertolken in de aanpak van ingrijpende jeugdervaringen. Drie van hen vertellen wat hen drijft.
Auteur: Annemarie van Dijk / Fotografie: Rick Huisinga
Wie beter dan kinderen en jongeren zelf kunnen professionals leren om te gaan met kinderen die thuis geweld meemaken? Daarom richtte Augeo in 2013 de ‘Augeo Jongerentaskforce’ op. Het doel: kinderen en jongvolwassenen laten meepraten over hoe kindermishandeling en huiselijk geweld beter te herkennen en aan te pakken.
Krachten bundelen
Inmiddels is de taskforce uitgebreid met drie nieuwe groepen. Allereerst met de Augeo trainingsjongeren, die trainingen geven aan professionals op het gebied van echtscheiding. ‘Waarom niet de krachten bundelen, vroegen we ons af’, zegt Marly van Oirschot van Augeo. ‘We hadden twee jongerengroepen die allebei hetzelfde doel voor ogen hadden: het leven beter maken voor kinderen en jongeren door professionals te bereiken. Daarbij kwam als vanzelf de vraag op: kunnen we ook op andere terreinen iets toevoegen? Voor welke kinderen en jongeren wordt nog niet genoeg gedaan?’ Het resultaat is dat er nog twee groepen jongeren zijn bijgekomen: KOPP/KVO-kinderen, die opgroeien met ouders met psychische problemen of met een verslaving, en migrantenkinderen met een vluchtelingenachtergrond.
Ervaringsverhalen
De taskforce bestaat nu uit 47 jongeren. Hiermee hoopt Augeo nóg meer te bereiken. Van Oirschot: ‘We gaan meer trainingen aanbieden en meer lobbyen. We willen ook een adviesorgaan instellen voor vragen van instanties en professionals. De jongeren zetten zich allemaal in op basis van hun eigen ervaringsdeskundigheid. Daarbij kan iedereen doen waar zijn hart ligt, we verplichten niemand tot nieuwe taken. De een houdt meer van lobbyen in de politiek, de ander van trainingen geven en een derde vertelt graag op scholen zijn eigen verhaal. Deze ‘storytelling’ gaan we vanaf nu vaker toepassen. Juist ervaringsverhalen hebben veel impact op professionals.’
‘Wat we vertellen is een eyeopener’
Joëlle (18, trainingsjongere sinds drie jaar, doet universitaire pabo): ‘Mijn ouders gingen scheiden toen ik negen was. Daarna had ik jarenlang een slecht contact met mijn vader. Daar heb ik erg onder geleden. In zo’n situatie is het belangrijk dat hulpverleners je kunnen helpen, daarom ben ik trainingsjongere geworden. Door mijn ervaringen te delen, kan ik ervoor zorgen dat andere kinderen dit niet hoeven mee te maken. Ik merk dat wat we tijdens de training vertellen, steeds weer een eyeopener is.’
‘Professionals trainen vind ik leuk en ik leer er veel van, zoals makkelijk kunnen praten voor een groep. Fijn dat we nu één grote Jongerentaskforce zijn. Dat biedt de kans om ook eens met andere activiteiten bezig te zijn, zoals lobbyen. Het lijkt me ook leuk om te sparren met de anderen, die weer andere ervaringen hebben dan ik. Ik ben van plan om volgend jaar heel actief te zijn.’
‘Mooi om samen iets te veranderen’
Primrose (18, doet opleiding tot juridisch administratief medewerker): ‘Ik heb veel zin om deel uit te maken van de Jongerentaskforce. In 2008 kwam ik uit Oeganda naar Nederland; ik weet dus hoe moeilijk het leven als vluchteling kan zijn. Na mijn verblijf in het asielzoekerscentrum ben ik met mijn moeder heel vaak verhuisd. Pas in 2013 hoorden we dat we hier mochten blijven. Het is goed dat jongeren zoals ik hun stem laten horen.’
‘Op de middelbare school maakte ik al een filmpje over hoe het is om vluchteling te zijn. Dat viel op bij Augeo en ik werd gevraagd of ik in de Jongerentasforce wil. Ja natuurlijk! Iedereen in de taskforce heeft het nodige meegemaakt, het lijkt me mooi om samen iets te veranderen. Zelf ben ik echt een prater, daar ligt mijn kracht. Ik wil onder andere graag op scholen mijn verhaal vertellen en met politici in gesprek.’
‘We kunnen nu nog meer bereiken’
Floris (17, taskforcelid sinds een jaar, zit in vwo 5): ‘Zelf heb ik geen ervaring op het gebied van kindermishandeling, maar ik wil me graag inzetten voor anderen. Mijn taken bestaan uit adviseren, meepraten over beleid én spreken op congressen. Vorig jaar heb ik, samen met een ander taskforcelid, over de meldcode gepraat met Tweede Kamerleden. Met als resultaat dat er iets is toegevoegd aan de meldcode: dat er altijd met de kinderen zelf wordt gesproken. Dat was echt kicken.’
‘De grotere Jongerentaskforce lijkt me best even wennen. Je leert nooit iedereen persoonlijk kennen. Maar we kunnen wel veel meer bereiken, overal aanwezig zijn. Onze naam zal steeds bekender worden en we zullen er vaker bij worden geroepen. En dat is precies wat we willen.’
Meer weten over de JTF?
Meer informatie vind je op de website Jongerentaskforce.nl.
Volg de Jongerentaskforce op social media:
Over Augeo
Augeo wil als particuliere stichting bevorderen dat kinderen veilig opgroeien. Zij helpt professionals en beleidsmakers hun kennis en kunde vergroten, zodat kinderen die met geweld, verwaarlozing of misbruik te maken krijgen gezien, gehoord en gesteund worden.
Zolang duizenden kinderen nog geweld, verwaarlozing of misbruik meemaken en er te weinig hulp is, draagt Augeo met haar programma’s ‘Meer kinderen in beeld’, ‘Meer kinderen gehoord’ en ‘Meer kinderen gesteund en geholpen’ bij aan concrete verbeteringen. Door deze programma’s, onze academy, dit magazine, onderzoek en lobbyactiviteiten helpen wij meer kinderen veilig te laten opgroeien.
Aan dit nummer werkten mee