Alice van der Pas (1934-2017) werkte dertig jaar als ouderbegeleider en gezinstherapeut in de ambulante jeugd-GGZ, waarvan drie jaar in de Verenigde Staten. Vanaf 1992 was zij fulltime auteur en redacteur. In 2003 promoveerde zij op een studie van de wetenschappelijke literatuur over ouderschap: A serious case of neglect - the parental experience of child rearing. Ook schreef ze het tiendelige Handboek Methodische Ouderbegeleiding. Meer informatie en een overzicht van haar publicaties zijn hier terug te vinden.

Ouderschap is ‘a hell of a job’, zei Herman Baartman, emeritus hoogleraar Preventie en Hulpverlening inzake Kindermishandeling. Hij heeft altijd aandacht gevraagd voor betere ondersteuning van ouders. ‘De samenleving gaat er onterecht vanuit dat zij het wel fixen.’ Welke rol hij zag voor professionals, vertelde hij eerder in dit interview.

Even fixen?

Helder schrijven en praten

Zorgen dat het weer veilig wordt en blijft, gebeurt samen met het gezin en de mensen eromheen. We maakten eerder vijf interviews over sterke voorbeelden van hoe je kunt praten over veiligheid. Je leest ze hier

5x praten over onveiligheid

Meester en leerling

‘Ik denk dat je niet een vrijgevestigde ouderbegeleider kunt zijn’

‘Als hulpverlener moet je vertrouwen hebben in de ouder. Dat moet je leren’

‘Je kunt eigenlijk alles opschrijven, als je het doet met respect voor de persoon’

‘Cruciaal is dat we de ouder-begeleidende positie innemen’

Daarom is verslagen schrijven ook zo belangrijk, vindt Van der Pas. Je organiseert daarmee namelijk reflectie: ‘Het gaat bij het soort verslag dat ik bedoel veel verder dan alleen maar iets invullen over het aantal minuten dat je met mevrouw X hebt gepraat en een lijstje onderwerpen. Je schrijft over het gesprek opdat je gaat na-denken en na-voelen. Je moet het gesprek terugvoelen terwijl je reflecteert op de interactie tussen jou en de ouder en tegelijkertijd bedenkt waar je de volgende keer extra op moet letten. Dit maakt je bewust van bijvoorbeeld angst die je tijdens het gesprek zelf niet hebt durven voelen. Ik vind dat het verplicht moet zijn om dit soort verslagen te maken en dat reflectie serieus moet worden genomen. Je moet tegenwoordig van alles invullen, maar het gaat niet hierom. Door de regeldruk schiet juist de tijd voor reflectie er vaak bij in. Dat is zorgelijk. Ik vind dat dit soort reflectie “organiseren”  wijst op een hoge graad van professionaliteit.’

Van der Pas: ‘Iemand die daar alles over kan vertellen is de Leuvense kinder- en jeugdpsychiater Peter Adriaenssens. Hij weet ook dat je dit werk in een team moet doen. Ik denk dat je niet een vrijgevestigde ouderbegeleider kunt zijn. Je hebt de reflectie van anderen nodig, andere ogen die meekijken, die meevoelen en -denken, die jou vragen stellen. Maar ook in dit geval zei niemand in ons uitstekende team: Alice, wat vind je eigenlijk van die vader? Want dan had ik gezegd: ik voel me eigenlijk niet op mijn gemak bij hem. Vervolgens had het team kunnen doorvragen. Dit soort ernstige missers dreigen voortdurend en daar moet je je bewust van blijven. Al proberen we het allemaal zo goed mogelijk te doen en te organiseren, er zullen altijd gevallen door de mazen van het net glippen.’

Je ergernis, je verveling, je angst… Je moet leren hoe je die emoties in de hand houdt. Van der Pas: ‘Op een moment dat die emoties bij je opkomen, kun je bijvoorbeeld even uit het raam kijken. Dat deed ik heel vaak. Maar er zijn ook genoeg situaties geweest dat ik níet uit het raam keek en niet wist wat ik moest doen. Dat komt door angst. En juist dan zie je dingen over het hoofd. Er zijn zaken waarin het misging en die me soms nog bezighouden. Ik heb erover geschreven in mijn Handboek. 

Ik herinner me een moeder die jaren later contact met me zocht. Haar kinderen bleken alle drie misbruikt door de vader en wij hadden het niet gesignaleerd. De moeder vroeg: “Had je dat van mijn man verwacht?” “Nee, dat had ik niet,” zei ik tegen haar, “maar ik was wel altijd een beetje bang voor hem.” Zij zei toen: “Ja, dat wist ik.” Toen dacht ik: verdikkeme, zij wist het en ik niet. 

Dit soort niet-pluisgevoelens stop je weg uit angst - en vervolgens doe je er niets mee. En dan gaat het mis. Mijn niet-pluisgevoel was dat ik die man ook niet durfde te confronteren met andere dingen die speelden in dat gezin, zoals zijn autoritaire optreden thuis. Dat is een veeg teken, maar ook daar deed ik niets mee.’ 

Ik mag graag een voorbeeld geven van een medewerker van de befaamde Amerikaanse maatschappelijk werker en psychoanalytica Selma Fraiberg om dit te illustreren. Fraiberg en haar collega’s werkten met ernstig verwaarloosde kinderen en hun ouders. De medewerker was op huisbezoek en zag een uitgeputte moeder haar handen in een wurggebaar om de nek van haar baby leggen. De medewerker schrok, maar gaf niet toe aan de natuurlijke impuls om in te grijpen. Na spoedoverleg met Fraiberg, terug in de kliniek, belde ze de moeder echter meteen: ‘U heeft mij laten zien hoe moeilijk het is met Johnny. Zal ik morgen bij u langskomen om er verder over te praten?’ Dus geen veroordeling, maar laten weten dat je begrijpt hoe moeilijk moeder het heeft. De hulpverlener organiseerde hiermee een eerste stap naar herstel van zelfvertrouwen bij de moeder, en daarmee ook naar veiligheid voor het kind. En vaak is dat ‘veiliger’ dan ingrijpen. Ouders zonder zelfvertrouwen zijn bang en werken niet mee. Een ouder met zelfvertrouwen werkt graag mee en kan meer - maar ook als hulpverlener moet je vertrouwen hebben in die ouder. Dat moet je leren.’

De ouderbegeleider moest er volgens Van der Pas voor zorgen dat elk contact met een ouder een ‘goede ouder’-ervaring is. Dit betekent dat de ouderbegeleider hem of haar laat ervaren dat hij of zij er als ouder toe doet. Dat moet spreken uit je attitude, toon en inzet. Van der Pas: ‘Dat begint al met de manier waarop je het probleem aankaart. Als de school ziet dat kleine Daniël elke ochtend zit te knikkebollen, dan open je het gesprek niet met: “Wij maken ons zorgen over Daniël.” Want dan stel je je op als de betere ouder - terwijl je in feite geen idee hebt wat er speelt. Zeg dus liever: “Er is iets waar wij niet goed raad mee weten en misschien kunt u ons helpen. Daniël zit vaak te knikkebollen en we weten niet of hij ons voor de gek houdt, of dat hij weigert om naar bed te gaan. Of is er iets anders?”

Na-denken en na-voelen

Verdikkeme

‘Goede ouder’-ervaring

Solidariteit organiseren

Deel deze pagina

Het geheim is dat je je rapport aan de ouders laat lezen voordat je het aan de kinderrechter stuurt. Dan moet je het wel zo opschrijven dat de ouders het snappen, dus geen ‘dossier-zinnen’. Je kunt eigenlijk alles opschrijven, als je het maar doet met respect voor de persoon. 

Wat ouders ons vertellen is trouwens hun informatie en zij blijven eigenaar van die informatie. We mogen daar niet een leuk papiertje omheen doen en dan uitsturen. Nee, het moet weer terug naar hen. Dat is de beste methode. Dat moet je leren. Je moet leren lezen en schrijven en praten als ouderbegeleider.’ 

Supervisie is ook nodig om te leren schrijven en praten als professional. Van der Pas: ‘Ik weet nog dat ik tijdens mijn allereerste gesprek met een cliënt, een moeder met haar dochter Treesje, na een kwartier uitgepraat was, want ik wist niet wat ik verder moest vragen. Wist ik veel. Het was mijn eerste keer. Mijn supervisor was onverbiddelijk over mijn verslag van het gesprek: “Zo schrijf je niet over ouders. Dit is een leuk verhaal, maar zo doen wij dat niet.” Dus ik heb dat verslag drie keer moeten overmaken. Je moet ook leren praten met mensen in gewone taal, en ook om het in de dossiers in gewone taal op te schrijven. Niet: “Moeder geeft aan dat vader het kind mishandeld zou hebben”, maar: “Moeder zegt dat vader het kind mishandelt”. Later gaf ik een tijd lang training aan collega’s bij de Raad voor de Kinderbescherming in het schrijven van verslagen voor de kinderrechter. Ik leerde ze op te schrijven wat ze zelf dachten en niet van die wollige nonsens-zinnen, die er alleen maar omheen draaien. Dat durfden ze voordien niet omdat ze niet goed wisten hoe je dat kunt doen zonder dat je uitglijdt, je beroepsgeheim schendt of ouders voor aap zet.

Ouderbegeleiding vraagt dan ook een gedegen training, vond Van der Pas: ‘Daar moet je mensen echt voor opleiden. Het is niet een kwestie van enkel een pedagogiek-studie of een studie kinderpsychologie.’ Van der Pas zei graag te zien dat er een master-opleiding ouderbegeleiding komt en dat er aan alle relevante opleidingen op de universiteiten en hogescholen wordt gedoceerd over ouderbegeleiding. Dat gebeurt nu alleen nog maar mondjesmaat. Bijscholing is voldoende te vinden her en der, maar die workshops en cursussen moet je wel bij elkaar sprokkelen. 

Het allerbelangrijkste was volgens Van der Pas de praktijkervaring met supervisie van een ervaren ouderbegeleider: ‘Je kunt dit werk alleen in de praktijk goed leren, want je moet, bij wijze van spreken, betrapt worden op je fouten. Je kunt fietsen ook niet leren in een laboratorium. Wat nodig is, is heel simpel een systeem zoals dat van het gilde: meester en leerling. In het praktijkjaar zou dat moeten beginnen. Daar hoort bij dat je bijgebracht wordt dat je verslagen moet maken. Daarover dien je dan supervisie te krijgen van een ervaren collega en dat minstens vijf jaar lang. Ook is het belangrijk dat er op de werkplek altijd een collega rondloopt bij wie je kunt aankloppen. Op een gegeven moment wissel je van rol en dan ga je zelf superviseren. Daar leer je ook veel van.’

Van der Pas zag hulpverleners als vertegenwoordigers van die solidaire maatschappij. Dit betekende voor haar dat er altijd iemand beschikbaar moet zijn als dat nodig is: ‘Bij de Jeugd-Riagg waar ik werkte hadden we het zelf zo geregeld. Er was altijd een ouderbegeleider beschikbaar om iemand die belde of binnenwandelde onmiddellijk te woord te staan. Het is nodig dat die mensen meteen iemand kunnen spreken die van wanten weet. We gingen desnoods dezelfde dag nog op huisbezoek.’

Daarnaast was je het volgens Van der Pas aan ouders en kinderen verplicht om te zorgen voor goed opgeleide professionals: ‘Echte ouderbegeleiders die nauw samenwerken met kinderspecialisten. Cruciaal voor ouderbegeleiders is dat we de ouder-begeleidende positie innemen. Dat betekent dat zij altijd vasthouden aan het uitgangspunt: ik ben hier voor die ouder en die ouder die wil er zijn voor het kind.

Dat lukt lang niet altijd, maar de ouder wil dat wel. Het kan heel moeilijk zijn om aan dit uitgangspunt te blijven vasthouden, omdat ouders dingen zeggen of doen die je vreselijk vindt. Je kunt dan heel snel worden meegesleurd door je emoties, je ergernis, je verveling, je angst. Je moet dus als professional voortdurend alert zijn om die ouderbegeleidende positie te behouden én getraind zijn in het signaleren van eigen emoties en andere valkuilen, en geleerd hebben om daar bovenuit te stijgen.’

Het was voor Alice van der Pas vanzelfsprekend dat het beschermen van het kind samengaat met investeren in de ouder-kindrelatie, mits je zorgt voor ouderbegeleiding. Je helpt kinderen namelijk door je ook te richten op de ouders, ze te begrijpen in hun ouderschap en ze bij de problemen die zij ervaren in de opvoeding van hun kinderen te begeleiden. Van der Pas zei het met nadruk: ‘Een kind grootbrengen is heel moeilijk.’ Doordat we de zorg van ouders voor kinderen zo gewoon vinden, realiseren we ons onvoldoende dat de taak van ouders heel zwaar is en dat er heel snel iets mis kan gaan. 

Ouders zijn voortdurend bezig met timen en doseren - op welk moment grijp je in en in welke mate - en met hun emoties in de hand te houden. Zij hebben daarbij steun nodig, in hun naaste omgeving en vanuit de gehele maatschappij. Van der Pas: ‘We moeten bij opvoedproblemen ervoor oppassen om gelijk met het vingertje naar ouders te wijzen. Ik ben van mening dat disfunctioneel ouderschap alleen bestaat als de gemeenschap ouders in de steek laat. Kindermishandeling zie ik als een wanhoopsdaad van iemand die het echt niet meer weet. Dat is alleen maar te voorkomen door solidariteit met ouders, door heel alert te zijn en mensen te vragen hoe het gaat. Dat begint al op het consultatiebureau. We hebben een solidaire maatschappij nodig, die de inspanningen van ouders waardeert.’ 

ouderschap

9 min.

Mirjam Blaak

Met gedrevenheid en passie vocht Alice van der Pas jarenlang voor betere ouderbegeleiding. In 2013 gaf ze dit ─ nog altijd relevante ─ interview over hoe je ouders het beste benadert. ‘Disfunctioneel ouderschap bestaat alleen als ouders in de steek gelaten worden.’

‘Kindermishandeling is een wanhoopsdaad’

Ouderschap is ‘a hell of a job’, zei Herman Baartman, emeritus hoogleraar Preventie en Hulpverlening inzake Kindermishandeling. Hij heeft altijd aandacht gevraagd voor betere ondersteuning van ouders. ‘De samenleving gaat er onterecht vanuit dat zij het wel fixen.’ Welke rol hij zag voor professionals, vertelde hij eerder in dit interview.

Even fixen?

Daarom is verslagen schrijven ook zo belangrijk, vindt Van der Pas. Je organiseert daarmee namelijk reflectie: ‘Het gaat bij het soort verslag dat ik bedoel veel verder dan alleen maar iets invullen over het aantal minuten dat je met mevrouw X hebt gepraat en een lijstje onderwerpen. Je schrijft over het gesprek opdat je gaat na-denken en na-voelen. Je moet het gesprek terugvoelen terwijl je reflecteert op de interactie tussen jou en de ouder en tegelijkertijd bedenkt waar je de volgende keer extra op moet letten. Dit maakt je bewust van bijvoorbeeld angst die je tijdens het gesprek zelf niet hebt durven voelen. Ik vind dat het verplicht moet zijn om dit soort verslagen te maken en dat reflectie serieus moet worden genomen. Je moet tegenwoordig van alles invullen, maar het gaat niet hierom. Door de regeldruk schiet juist de tijd voor reflectie er vaak bij in. Dat is zorgelijk. Ik vind dat dit soort reflectie “organiseren”  wijst op een hoge graad van professionaliteit.’

Na-denken en na-voelen

Zorgen dat het weer veilig wordt en blijft, gebeurt samen met het gezin en de mensen eromheen. We maakten eerder vijf interviews over sterke voorbeelden van hoe je kunt praten over veiligheid. Je leest ze hier

5x praten over onveiligheid

Van der Pas: ‘Iemand die daar alles over kan vertellen is de Leuvense kinder- en jeugdpsychiater Peter Adriaenssens. Hij weet ook dat je dit werk in een team moet doen. Ik denk dat je niet een vrijgevestigde ouderbegeleider kunt zijn. Je hebt de reflectie van anderen nodig, andere ogen die meekijken, die meevoelen en -denken, die jou vragen stellen. Maar ook in dit geval zei niemand in ons uitstekende team: Alice, wat vind je eigenlijk van die vader? Want dan had ik gezegd: ik voel me eigenlijk niet op mijn gemak bij hem. Vervolgens had het team kunnen doorvragen. Dit soort ernstige missers dreigen voortdurend en daar moet je je bewust van blijven. Al proberen we het allemaal zo goed mogelijk te doen en te organiseren, er zullen altijd gevallen door de mazen van het net glippen.’

‘Ik denk dat je niet een vrijgevestigde ouderbegeleider kunt zijn’

Je ergernis, je verveling, je angst… Je moet leren hoe je die emoties in de hand houdt. Van der Pas: ‘Op een moment dat die emoties bij je opkomen, kun je bijvoorbeeld even uit het raam kijken. Dat deed ik heel vaak. Maar er zijn ook genoeg situaties geweest dat ik níet uit het raam keek en niet wist wat ik moest doen. Dat komt door angst. En juist dan zie je dingen over het hoofd. Er zijn zaken waarin het misging en die me soms nog bezighouden. Ik heb erover geschreven in mijn Handboek. 

Ik herinner me een moeder die jaren later contact met me zocht. Haar kinderen bleken alle drie misbruikt door de vader en wij hadden het niet gesignaleerd. De moeder vroeg: “Had je dat van mijn man verwacht?” “Nee, dat had ik niet,” zei ik tegen haar, “maar ik was wel altijd een beetje bang voor hem.” Zij zei toen: “Ja, dat wist ik.” Toen dacht ik: verdikkeme, zij wist het en ik niet. 

Dit soort niet-pluisgevoelens stop je weg uit angst - en vervolgens doe je er niets mee. En dan gaat het mis. Mijn niet-pluisgevoel was dat ik die man ook niet durfde te confronteren met andere dingen die speelden in dat gezin, zoals zijn autoritaire optreden thuis. Dat is een veeg teken, maar ook daar deed ik niets mee.’ 

Verdikkeme

Ik mag graag een voorbeeld geven van een medewerker van de befaamde Amerikaanse maatschappelijk werker en psychoanalytica Selma Fraiberg om dit te illustreren. Fraiberg en haar collega’s werkten met ernstig verwaarloosde kinderen en hun ouders. De medewerker was op huisbezoek en zag een uitgeputte moeder haar handen in een wurggebaar om de nek van haar baby leggen. De medewerker schrok, maar gaf niet toe aan de natuurlijke impuls om in te grijpen. Na spoedoverleg met Fraiberg, terug in de kliniek, belde ze de moeder echter meteen: ‘U heeft mij laten zien hoe moeilijk het is met Johnny. Zal ik morgen bij u langskomen om er verder over te praten?’ Dus geen veroordeling, maar laten weten dat je begrijpt hoe moeilijk moeder het heeft. De hulpverlener organiseerde hiermee een eerste stap naar herstel van zelfvertrouwen bij de moeder, en daarmee ook naar veiligheid voor het kind. En vaak is dat ‘veiliger’ dan ingrijpen. Ouders zonder zelfvertrouwen zijn bang en werken niet mee. Een ouder met zelfvertrouwen werkt graag mee en kan meer - maar ook als hulpverlener moet je vertrouwen hebben in die ouder. Dat moet je leren.’

‘Als hulpverlener moet je vertrouwen hebben in de ouder. Dat moet je leren’

De ouderbegeleider moest er volgens Van der Pas voor zorgen dat elk contact met een ouder een ‘goede ouder’-ervaring is. Dit betekent dat de ouderbegeleider hem of haar laat ervaren dat hij of zij er als ouder toe doet. Dat moet spreken uit je attitude, toon en inzet. Van der Pas: ‘Dat begint al met de manier waarop je het probleem aankaart. Als de school ziet dat kleine Daniël elke ochtend zit te knikkebollen, dan open je het gesprek niet met: “Wij maken ons zorgen over Daniël.” Want dan stel je je op als de betere ouder - terwijl je in feite geen idee hebt wat er speelt. Zeg dus liever: “Er is iets waar wij niet goed raad mee weten en misschien kunt u ons helpen. Daniël zit vaak te knikkebollen en we weten niet of hij ons voor de gek houdt, of dat hij weigert om naar bed te gaan. Of is er iets anders?”

‘Goede ouder’-ervaring

Het geheim is dat je je rapport aan de ouders laat lezen voordat je het aan de kinderrechter stuurt. Dan moet je het wel zo opschrijven dat de ouders het snappen, dus geen ‘dossier-zinnen’. Je kunt eigenlijk alles opschrijven, als je het maar doet met respect voor de persoon. 

Wat ouders ons vertellen is trouwens hun informatie en zij blijven eigenaar van die informatie. We mogen daar niet een leuk papiertje omheen doen en dan uitsturen. Nee, het moet weer terug naar hen. Dat is de beste methode. Dat moet je leren. Je moet leren lezen en schrijven en praten als ouderbegeleider.’ 

‘Je kunt eigenlijk alles opschrijven, als je het doet met respect voor de persoon’

Supervisie is ook nodig om te leren schrijven en praten als professional. Van der Pas: ‘Ik weet nog dat ik tijdens mijn allereerste gesprek met een cliënt, een moeder met haar dochter Treesje, na een kwartier uitgepraat was, want ik wist niet wat ik verder moest vragen. Wist ik veel. Het was mijn eerste keer. Mijn supervisor was onverbiddelijk over mijn verslag van het gesprek: “Zo schrijf je niet over ouders. Dit is een leuk verhaal, maar zo doen wij dat niet.” Dus ik heb dat verslag drie keer moeten overmaken. Je moet ook leren praten met mensen in gewone taal, en ook om het in de dossiers in gewone taal op te schrijven. Niet: “Moeder geeft aan dat vader het kind mishandeld zou hebben”, maar: “Moeder zegt dat vader het kind mishandelt”. Later gaf ik een tijd lang training aan collega’s bij de Raad voor de Kinderbescherming in het schrijven van verslagen voor de kinderrechter. Ik leerde ze op te schrijven wat ze zelf dachten en niet van die wollige nonsens-zinnen, die er alleen maar omheen draaien. Dat durfden ze voordien niet omdat ze niet goed wisten hoe je dat kunt doen zonder dat je uitglijdt, je beroepsgeheim schendt of ouders voor aap zet.

Helder schrijven en praten

Ouderbegeleiding vraagt dan ook een gedegen training, vond Van der Pas: ‘Daar moet je mensen echt voor opleiden. Het is niet een kwestie van enkel een pedagogiek-studie of een studie kinderpsychologie.’ Van der Pas zei graag te zien dat er een master-opleiding ouderbegeleiding komt en dat er aan alle relevante opleidingen op de universiteiten en hogescholen wordt gedoceerd over ouderbegeleiding. Dat gebeurt nu alleen nog maar mondjesmaat. Bijscholing is voldoende te vinden her en der, maar die workshops en cursussen moet je wel bij elkaar sprokkelen. 

Het allerbelangrijkste was volgens Van der Pas de praktijkervaring met supervisie van een ervaren ouderbegeleider: ‘Je kunt dit werk alleen in de praktijk goed leren, want je moet, bij wijze van spreken, betrapt worden op je fouten. Je kunt fietsen ook niet leren in een laboratorium. Wat nodig is, is heel simpel een systeem zoals dat van het gilde: meester en leerling. In het praktijkjaar zou dat moeten beginnen. Daar hoort bij dat je bijgebracht wordt dat je verslagen moet maken. Daarover dien je dan supervisie te krijgen van een ervaren collega en dat minstens vijf jaar lang. Ook is het belangrijk dat er op de werkplek altijd een collega rondloopt bij wie je kunt aankloppen. Op een gegeven moment wissel je van rol en dan ga je zelf superviseren. Daar leer je ook veel van.’

Meester en leerling

‘Cruciaal is dat we de ouder-begeleidende positie innemen’

Van der Pas zag hulpverleners als vertegenwoordigers van die solidaire maatschappij. Dit betekende voor haar dat er altijd iemand beschikbaar moet zijn als dat nodig is: ‘Bij de Jeugd-Riagg waar ik werkte hadden we het zelf zo geregeld. Er was altijd een ouderbegeleider beschikbaar om iemand die belde of binnenwandelde onmiddellijk te woord te staan. Het is nodig dat die mensen meteen iemand kunnen spreken die van wanten weet. We gingen desnoods dezelfde dag nog op huisbezoek.’

Daarnaast was je het volgens Van der Pas aan ouders en kinderen verplicht om te zorgen voor goed opgeleide professionals: ‘Echte ouderbegeleiders die nauw samenwerken met kinderspecialisten. Cruciaal voor ouderbegeleiders is dat we de ouder-begeleidende positie innemen. Dat betekent dat zij altijd vasthouden aan het uitgangspunt: ik ben hier voor die ouder en die ouder die wil er zijn voor het kind.

Dat lukt lang niet altijd, maar de ouder wil dat wel. Het kan heel moeilijk zijn om aan dit uitgangspunt te blijven vasthouden, omdat ouders dingen zeggen of doen die je vreselijk vindt. Je kunt dan heel snel worden meegesleurd door je emoties, je ergernis, je verveling, je angst. Je moet dus als professional voortdurend alert zijn om die ouderbegeleidende positie te behouden én getraind zijn in het signaleren van eigen emoties en andere valkuilen, en geleerd hebben om daar bovenuit te stijgen.’

Solidariteit organiseren

Het was voor Alice van der Pas vanzelfsprekend dat het beschermen van het kind samengaat met investeren in de ouder-kindrelatie, mits je zorgt voor ouderbegeleiding. Je helpt kinderen namelijk door je ook te richten op de ouders, ze te begrijpen in hun ouderschap en ze bij de problemen die zij ervaren in de opvoeding van hun kinderen te begeleiden. Van der Pas zei het met nadruk: ‘Een kind grootbrengen is heel moeilijk.’ Doordat we de zorg van ouders voor kinderen zo gewoon vinden, realiseren we ons onvoldoende dat de taak van ouders heel zwaar is en dat er heel snel iets mis kan gaan. 

Ouders zijn voortdurend bezig met timen en doseren - op welk moment grijp je in en in welke mate - en met hun emoties in de hand te houden. Zij hebben daarbij steun nodig, in hun naaste omgeving en vanuit de gehele maatschappij. Van der Pas: ‘We moeten bij opvoedproblemen ervoor oppassen om gelijk met het vingertje naar ouders te wijzen. Ik ben van mening dat disfunctioneel ouderschap alleen bestaat als de gemeenschap ouders in de steek laat. Kindermishandeling zie ik als een wanhoopsdaad van iemand die het echt niet meer weet. Dat is alleen maar te voorkomen door solidariteit met ouders, door heel alert te zijn en mensen te vragen hoe het gaat. Dat begint al op het consultatiebureau. We hebben een solidaire maatschappij nodig, die de inspanningen van ouders waardeert.’ 

Alice van der Pas (1934-2017) werkte dertig jaar als ouderbegeleider en gezinstherapeut in de ambulante jeugd-GGZ, waarvan drie jaar in de Verenigde Staten. Vanaf 1992 was zij fulltime auteur en redacteur. In 2003 promoveerde zij op een studie van de wetenschappelijke literatuur over ouderschap: A serious case of neglect - the parental experience of child rearing. Ook schreef ze het tiendelige Handboek Methodische Ouderbegeleiding. Meer informatie en een overzicht van haar publicaties zijn hier terug te vinden.

Met gedrevenheid en passie vocht Alice van der Pas jarenlang voor betere ouderbegeleiding. In 2013 gaf ze dit ─ nog altijd relevante ─ interview over hoe je ouders het beste benadert. ‘Disfunctioneel ouderschap bestaat alleen als ouders in de steek gelaten worden.’

‘Kindermishandeling is een wanhoopsdaad’

Mirjam Blaak

9 min.

ouderschap

Deel deze pagina

Augeo Magazine: Hét online tijdschrift over veilig opgroeien

Professionals en beleidsmakers bijpraten over de nieuwste ontwikkelingen, onderzoeken, dilemma’s en besluiten rond de veiligheid van kinderen. Dat doet Augeo Foundation al 15 jaar met onder andere e-learnings, bijeenkomsten en Augeo Magazine. Ons magazine verschijnt 5x per jaar. Meld je aan om gratis abonnee te worden.
Volledig scherm